Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH Den Haag



Den Haag, 25 juni 2004
Uw kenmerk: 5274299/04/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.vanarkel@advocatenorde.nl
Wetsvoorstel Politiegegevens
Mijnheer de Minister,


Bij brief van 29 maart 2004 heeft u de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten gevraagd om een pre-advies inzake bovengenoemd wetsvoorstel. De Algemene Raad heeft de Adviescommissie Strafrecht van de Orde gevraagd terzake een advies op te stellen. Dit pre-advies treft u bijgaand aan.

Met de Adviescommissie Strafrecht acht ook de Algemene Raad het een verstandige keuze om bij de herziening van de huidige Wet Politieregisters opnieuw te opteren voor een afzonderlijke regeling voor de verzameling en verwerking van gegevens door de politie,  vanwege de privacybescherming van burgers.

Naar mening van de Algemene Raad is het wetsontwerp echter niet geheel eenduidig over het verstrekken van gegevens aan derden. Hij acht het van belang dat incidentele verstrekking van gegevens aan derden buiten de politie slechts plaatsvinden aan professionele geheimhouders of daarmee gelijk te stellen functionarissen.

Tenslotte constateert de Algemene Raad dat voor de nadere regels met betrekking tot de omgang met gegevens omtrent iemands ras, godsdienst of levensovertuiging.politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging, wordt verwezen naar een algemene maatregel van bestuur, waardoor de inhoud daarvan helaas nog niet bekend is en daarover geen advies kan worden gegeven.

De Algemene Raad verzoekt u om in de wet te verankeren dat deze gegevens in beginsel niet aan derden mogen worden verstrekt.  


Hoogachtend,
namens de Algemene Raad,




J.J.H. Suyver,
Algemeen Secretaris.
PREADVIES

van de Adviescommissie Strafrecht

inzake wetsvoorstel Wet politiegegevens

Wettelijk kader
Op zichzelf beschouwd is het een verstandige keuze om bij de herziening van de huidige Wet Politieregisters opnieuw te opteren voor een afzonderlijke regeling voor de verzameling en verwerking van gegevens door de politie. In het leerstuk van de privacybescherming is immers een belangrijke rechtswaarborg gelegen in het beginsel dat een burger het recht heeft om kennis te nemen van de gegevens die over hem worden vastgelegd.

Het kennisnemen en het inzagerecht van de betrokkene verdraagt zich veelal niet met één van de belangrijkste taken van de politie: de opsporing en voorkoming van strafbare feiten. Een beperking van het inzagerecht lijkt dan ook onder bepaalde omstandigheden voor politiegegevens gerechtvaardigd.

Voorts is de aard van de verzamelde gegevens al reden voor een afzonderlijke behandeling. De inhoud van de gegevens zal veelal van privacygevoelige aard zijn, en zelfs het feit dat er gegevens over een burger door de politie geregistreerd worden kan al als een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken burger worden beschouwd. Dit brengt met zich mee dat de omgang met deze gegevens nauwlettend moet worden geregeld.

Enige citaten van betrokkenen:

"Het recht op privacy is de schuilplaats van het kwaad", B. Welten, Hoofcommissaris van  politie te Amsterdam.

"Als ik een subject als buurman heb en ik sta regelmatig met hem te praten bij de auto, dan kan ik dus een grijze velder worden.", M. van Traa, Commissie van Traa

"De bewaartermijn voor onverdachte personen ervaart de politie ook als een knelpunt. De politie schopt daar erg tegenaan. De politie kan op dat punt verwachten dat de Registratiekamer hard tegengas geeft. Ik denk dat dit een knelpunt zal moeten blijven.", U. van de Pol, plaatsvervangend voorzitter Registratiekamer, 2001.

Ook uit deze citaten blijkt de tegenstelling van belangen tussen enerzijds de opsporing van strafbare feiten en anderzijds de privacy van burgers.

Hoofdlijnen
In de huidige Wet Politieregisters is uitgegaan van afzonderlijke registers van gegevens en de plicht tot het vaststellen van een reglement per register. Deze elementen hadden vooral tot doel om de geregistreerde gegevens te segmenteren en de politieorganisatie zich telkens te laten vergewissen van het principe van doelbinding: het uitgangspunt dat gegevens slechts worden opgeslagen ten behoeve van een bepaald omschreven doel, hetgeen ook de inhoud van deze gegevens kan bepalen, de wijze waarop met deze gegevens wordt omgegaan en de termijn, gedurende welke de gegevens bewaard blijven. Het wetsvoorstel laat het registerbegrip en de reglementplicht nu los. Enerzijds kan dit worden verklaard uit de omstandigheid dat de politieorganisatie niet zozeer meer beschikt over diverse afzonderlijke geautomatiseerde systemen. Doorgaans werkt de politie met één geïntegreerd geautomatiseerd systeem, waardoor het mogelijk is met hetzelfde toetsenbord dagrapporten te schrijven, processen-verbaal te vervaardigen, registraties te raadplegen, mutaties aan te brengen en zoekvragen te formuleren. De segmentering van gegevens zal dan ook voornamelijk moeten worden bewerkstelligd door voorzieningen in de software. Anderzijds kunnen dergelijke voorzieningen ook eenvoudig worden omzeild.

Ook inhoudelijk heeft de politie de segmentering in de registers als een knelpunt ervaren. Al snel zocht men naar mogelijkheden om gegevens uit het ene register over te hevelen naar een ander register. Deze ontwikkelingen kunnen als begrijpelijk worden ervaren, maar zouden toch moeten leiden tot een strakker vasthouden aan het principe van doelbinding. En in dat opzicht lijkt het wetsvoorstel teleur te stellen.

Immers, artikel 3 omschrijft alleen een algemeen geformuleerd doel: “Politiegegevens worden slechts verwerkt indien dit noodzakelijk is met het oog op een goede uitvoering van de politietaak”. Dat is een ruim criterium.

Het wetsvoorstel lijkt ervan uit te gaan dat er ook 'subdoelen' kunnen worden geformuleerd gezien de zinsnede in artikel 3 lid 2: "…gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt…",  maar te verwachten valt dat dit slechts bij de gerichte verwerkingen van gegevens (als bedoeld in artikel 7 - zie lid 2 - en artikel 8) zal plaatsvinden.
In de praktijk zal het een voorspelbaar mechanisme zijn dat de verwerkingsdoelen zo ruim mogelijk zullen worden geformuleerd om zo min mogelijk te worden gehinderd door beperkingen, voortvloeiend uit het principe van doelbinding.
In welke mate dat principe dus een rechtswaarborg zal vormen, zal dus mede afhangen van het toezicht op de formulering van de doeleinden.

Verder kent het wetsvoorstel beperkingen in de gegevensverwerking, doordat na een periode van een jaar van 'organisatiebrede'  gegevensverwerking er slechts toegang tot de gegevens kan worden verkregen ten behoeve van vergelijking, of ten behoeve van bredere zoekvragen door speciaal daartoe gemachtigde politieambtenaren.

Gedurende vijf jaren na de eerste verwerking (opslag) kunnen gegevens dus, ook landelijk, worden vergeleken, terwijl de inhoudelijke beperking slechts luidt dat dit noodzakelijk moet zijn voor de dagelijkse uitvoering van de politietaak.

Bredere zoekvragen kunnen op de gegevens worden losgelaten door speciaal daartoe gemachtigde politieambtenaren.

In welke mate de persoonlijke levenssfeer van de burger zal zijn gewaarborgd, zal dus in de praktijk mede afhangen van de eisen, die gesteld zullen worden aan die ambtenaren, hoeveel ambtenaren gemachtigd zullen worden en hoe gemakkelijk zodanige ambtenaren een verzoek van een collega om tot een zoekvraag over te gaan zullen inwilligen.

Geregistreerde personen
Een punt van zorg is de gelijkschakeling van gegevens over 'terechte subjecten' en gegevens over 'onverdachte' personen.

De Memorie van Toelichting, algemeen deel onder 2, valt ook meteen met de deur in huis. Er zijn ruimere mogelijkheden en bewaartermijnen gewenst voor gegevens over onverdachte personen en als deze gegevens uit een bepaald onderzoek en voor een bepaald doel zijn verzameld, dan wordt er gewenst dat deze gegevens in andere onderzoeken kunnen worden gebruikt. (doelbinding?) De balans lijkt meteen al naar één kant door te slaan.

Het zijn juist de gegevens over onverdachte personen, die hier in het oog springen. Personen, tegen wie geen verdenking bestaat en tegen wie mogelijk geen verdenking zal ontstaan.
Mogelijk onjuiste gegevens over deze onverdachte personen!
Op pagina 10 van de Memorie van Toelichting staat een merkwaardige redenatie weergegeven, waarmee wordt bepleit dat deze gegevens gedurende ruimere termijnen bewaard zouden moeten  blijven. Gedurende een jaar zouden deze gegevens onbeperkt verwerkt mogen worden, waarna deze gegevens nog vier jaar voor vergelijking en analyse toegankelijk zouden moeten zijn. De genoemde termijnen zouden juist nodig zijn om probleemgevallen als potentiële veelplegers of notoire overlastplegers te kunnen onderkennen. Dat is onbegrijpelijk. Indien gegevens over veelplegers of notoire overlastplegers terecht zijn geregistreerd, dan zal dat telkens leiden tot harde antecedenten, die telkens weer een nieuwe registratie teweegbrengen. In de gegevens over deze personen ligt het probleem dan ook niet. Een goede toetssteen voor de voorgestelde regeling van de politiegegevens vormen dan ook juist de (mogelijk onjuiste) gegevens over onverdachte personen. Er is veel voor te zeggen om de voorgestelde termijnen voor verwerking (1 jaar) en raadpleging en analyse (4 jaren) te halveren ten aanzien van onverdachte personen.

In de Memorie van Toelichting wordt met betrekking tot de gegevens over onverdachte personen nog gewezen op terroristische activiteiten. Ten aanzien van dat probleem kan evenwel de mogelijkheid van gerichte gegevensverwerking volgens artikel 8 worden aangewend.

Bewaartermijnen
Volgens de Memorie van Toelichting worden de huidige kortere termijnen voor verwerking en bewaring als knelpunten ervaren. Dat is maar één kant van het verhaal. Kortere termijnen kunnen ook leiden tot een betere kwaliteit van de gegevens. Daardoor kan immers eerder aan het licht komen dat gegevens onjuist blijken te zijn, geactualiseerd dienen te worden of aanleiding geven een terugkoppeling aan te brengen naar de opsporing, c.q. de verkrijging van gegevens. En minder gegevens met meer kwaliteit zijn te prefereren boven een grotere hoeveelheid gegevens van mogelijk achterhaalde kwaliteit.

Op het eerste gezicht lijkt het zo te zijn dat politiegegevens gedurende 5 jaren worden bewaard. Gedurende het eerste jaar zijn de gegevens voor brede verwerking beschikbaar, daarna kunnen de gegevens worden geraadpleegd gedurende 4 jaren. Echter, indien bij die raadpleging gegevens uit het systeem naar boven komen, dan zijn deze weer beschikbaar voor brede verwerking. De tekst van de wet, artikel 6 lid 5, lijkt vast te houden aan de maximum bewaartermijn van 5 jaren na de eerste verwerking van de betreffende gegevens. De bewoordingen in de Memorie van Toelichting, pagina 25, zouden ruimte kunnen geven voor de gedachte dat gegevens, die bij vergelijking uit het systeem weer naar boven komen, als nieuwe gegevens kunnen worden behandeld. Duidelijkheid hieromtrent lijkt gewenst.

Ook artikel 6 lid 4 opent de mogelijkheid om gegevens gedurende veel langere periode te raadplegen en te bewaren dan de genoemde 5 jaren. Bij toepassing van de artikelen 7, 8 en 9 van de wet kunnen de bewaartermijnen van deze gegevens aanzienlijk langer uitvallen, terwijl evenmin een duidelijk vastomlijnde uiterste bewaartermijn wordt vastgesteld. Ook hier lijkt het gewenst een definitieve uiterste termijn vast te stellen. Bij een evaluatie van de bijzondere politieregisters met de CIE-informatie is in 2001 al gebleken dat de maximale bewaartermijnen werden gehanteerd of soms ook wel worden overschreden, terwijl anderzijds door de Registratiekamer is geconstateerd dat kwaliteitscontrole op de vastgelegde informatie ontbrak en er ook organisatorische gebreken zijn geconstateerd in het toezicht op de betreffende registers. Nu het wetsontwerp voorstelt om verwijderde gegevens nog 30 jaren te kunnen bewaren met het oog op ernstige misdrijven, is een scherp toezicht op deze termijnen bijzonder gewenst. Van het College Bescherming Persoonsgegevens kan slechts worden verwacht dat er steekproefsgewijs controle zal worden uitgeoefend.

Gerichte gegevensverwerking
Bij de aanpak van specifieke problematiek, zoals jeugdcriminaliteit op bepaalde plaatsen e.d., is het eenvoudiger om aan het vereiste van doelbinding, voorgeschreven in artikel 7 lid 2, te voldoen.

Voor de gerichte verwerking volgens artikel 8, zware criminaliteit en terrorisme, lijkt de doelbinding in de definitie van het artikel zelf te zijn omschreven.

Verstrekking aan derden
Op het punt van verstrekking van gegevens aan derden laat het wetsontwerp enkele losse einden zien. Het is vanzelfsprekend een goede zaak dat structurele verstrekking van bepaalde gegevens aan bijvoorbeeld hulpverleningsinstellingen kunnen plaatsvinden, indien daarbij waarborgen worden geschapen voor geheimhouding. Ook het in de Memorie van Toelichting genoemde voorbeeld van een incidentele verstrekking van gegevens in geval van een vermoeden van kindermisbruik aan een arts of aan een hoofd van een school kan moeilijk worden afgekeurd. Daarbij moet dan wel worden bedacht dat hier sprake is van mededelingen aan een professionele geheimhouder of daarmee te gelijk te stellen persoon. Van zodanige personen kan wellicht worden verwacht dat zij op een verantwoorde wijze met informatie van de politie omgaan.

Maar onlangs heeft de Minister van Justitie op vragen van de Tweede Kamer medegedeeld dat hij het verstrekken van identificerende gegevens waaronder foto’s, van veelplegers aan winkeliers in beginsel toelaatbaar achtte. Dat zou immers ten dienste staan van het voorkomen van criminaliteit. Anderzijds zouden die winkeliers de verplichting hebben tot geheimhouding van de gegevens en die gegevens niet mogen delen met hun collega’s of anderszins openbaar maken. Het zou daarom wenselijk zijn dat in de wet wordt verankerd dat gegevensverstrekking aan derden slechts kan plaatsvinden onder voorwaarde van geheimhouding. Er moet worden voorkomen dat verzekeringsmaatschappijen, particuliere beveiligingsdiensten en andere ondernemers in staat worden gesteld om gegevens te vergaren en schaduwregistraties op te zetten, die niet onder het bereik van deze wet zullen vallen.

Gevoelige gegevens
De verwerking van politiegegevens omtrent iemands ras, godsdienst of levensovertuiging, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging mag niet zelfstandig plaatsvinden, maar uitsluitend in aanvulling op de verwerking van andere politiegegevens en dan alleen voorzover dat voor het doel van de verwerking onvermijdelijk is. Dit soort gegevens zijn naar hun aard uiterst gevoelige gegevens, waarmee alleen met uiterste behoedzaamheid omgegaan dient te worden.

Het is dan ook jammer dat dadelijk wordt verwezen naar een algemene maatregel van bestuur voor de nadere regels met betrekking tot de omgang met deze gegevens.

Het zou in ieder geval aanbeveling verdienen dat in de wet wordt verankerd dat deze gegevens niet aan derden mogen worden verstrekt.

Rotterdam,



Adviescommissie Strafrecht
mr. M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.