Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Aan mw. mr. Marjorie A.C.Bonn
Ministerie van justitie
Schedeldoekshaven 100
S’Gravenhage

Inzake: voorstel van wet betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken

2001-11-27


Geachte mevrouw Bonn, beste Marjorie,

Onder referte aan ons onderhoud van gisteravond ten departemente in opgemelde aangelegenheid zegde ik U toe een samenvatting te maken van de aspekten welke naar mijn mening van belang zijn in het kader van voormeld ontwerp van wet.

Onderstaand treft U deze samenvatting aan.

1.Er is weinig tijd geboden om het voorstel van wet ten gronde te bestuderen en te becommentarieren. Een en ander houdt naar mag worden aangenomen verband met de grote druk die vanuit Brussel wordt uitgeoefend om spoedig tot invoering van een en ander in het kader van de strafrechtelijke regelgeving binnen de EU over te gaan. Echter waar het hier gaat om besluiten die mogelijk vergaande gevolgen kunnen hebben voor de nationale regelgeving en de strafrechtspleging, verdient het aanbeveling om ten behoeve van de kwaliteit van de wetgeving een eigen meer verantwoord tempo te bepalen.

Een en ander klemt temeer nu het ernaar uitziet dat vanuit Brussel niet of nauwelijks een coherente visie is ontwikkeld op de ontwikkelingen ten aanzien van het straf- en strafprocesrecht, iets wat in toenemende mate gelet op de omvang en de snelheid waarmee wij thans vanuit Brussel met regelgeving worden geconfronteerd, node wordt gemist.

2.De voorgestelde wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de EU legt een zware druk op de persoonlijke levenssfeer, nu de mogelijkheid wordt gelegaliseerd om in vergaande mate en omvangrijk grensoverschrijdend informatie uit te wisselen. Weliswaar worden hier en daar enige waarborgen ingebouwd, maar het komt de adviescommissie voor dat deze waarborgen ontoereikend zijn om te vergaand gebruik van bevoegdheden onder gelijktijdige schending van de persoonlijke levenssfeer tegen te gaan. Zo wordt weliswaar de leider van het gemeenschappelijk onderzoeksteam belast met de toetsing van de rechtmatigheid van de informatie die binnenkomt, maar dat vraagt om inzicht in zowel het strafprocesrecht van het betreffende land waar de informatie vandaan komt, en bovendien wordt betrokkene geacht kennis te hebben van en inzicht te hebben in de privacywetgeving in de betreffende lidstaat. Daarnaast acht de Adviescommissie het bepaald niet uitgesloten dat in verband met de gemeenschappelijke opsporingsteams forumshopping zal plaatsvinden met gevolgen voor de strafrechtspleging die thans nog niet geheel te overzien zijn. Zo is niet uitgesloten dat als land van vestiging , ook tijdens het onderzoek, wordt gekozen voor die lidstaat waar de eisen die aan de privacywetgeving en overigens aan de bewijsgaring worden gesteld het laagst zijn. De Adviescommissie vraagt uitdrukkelijk aandacht voor zowel de risiko’s van oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid om informatie uit te wisselen in relatie tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, als voor de uitdrukkelijk in de Overeenkomst opengehouden mogelijkheid van het forumshoppen in relatie tot het vergaren van bewijs.

3.Met betrekking tot de gemeenschappelijke onderzoeksteams merkt de Adviescommissie voorts op dat het zaak is om bij het aangaan van de overeenkomst tot het oprichten van een dergelijk team, uitdrukkelijk aandacht te besteden aan een aantal in de ogen van de Adviescommissie wezenlijke aspekten die schriftelijk zouden moeten worden vastgelegd.
Daarbij gaat het om de verplichting voor de leden van het team om elke handeling betreffende de opsporing of die op enigerlei wijze aan de opsporing heeft bijgedragen te verbaliseren, opdat achteraf toetsing van de rechtmatigheid kan plaatsvinden.
Voorts is het zaak dat wordt overeengekomen en vastgelegd dat de leden van het team zich ertoe verbinden om indien zulks gewenst is, bereid  zijn om als getuige te verschijnen en een verklaring af te leggen.
Tevens bepleit de Adviescommissie dat in de aanwijzing van het college van procureurs-generaal aandacht wordt besteed aan de criteria welke in acht dienen te worden genomen wanneer de teamleiding overweegt om het land van vestiging van het team te wijzigen. Daarbij kan worden overwogen dat wordt vastgelegd dat het land van vestiging tevens het land is waar in beginsel de strafvervolging zal plaatsvinden, tenzij er tijdens het onderzoek zich gewichtige redenen voordoen op grond waarvan een wijziging van de vestiging gerechtvaardigd is.

4. Met betrekking tot de videoconference merkt de adviescommissie hetvolgende op.

De commissie acht het op zichzelf een vooruitgang wanneer videoconferentie kan worden ingezet in die gevallen waarin onder normale omstandigheden de mogelijkheid niet zou bestaan om de zich in het buitenland bevindende getuige te (doen) horen. Zoals het voorstel thans luidt is het gebruik van telehoren beperkt tot het voorbereidend onderzoek. Die beperking is aangebracht omdat er nog de nodige ervaring moet worden opgedaan met de techniek van het telehoren. Alhoewel de commissie begrijpt dat er in ons land nog weinig ervaring met deze methode van horen van getuigen bestaat, meent zij toch dat er geen bezwaar tegen hoeft te bestaan te voorzien in de mogelijkheid om telehoren ook mogelijk te maken voor het onderzoek ter zitting. Indien en voorzover een en ander praktisch niet uitvoerbaar zou zijn, kan de rechterlijke instantie alsnog bepalen om de zaak naar de rechter commissaris te verwijzen. Met een voorziening die  telehoren ook rechtstreeks op zitting mogelijk maakt, wordt meer tegemoet gekomen aan het onmiddellijkheidsbeginsel.

De Adviescommissie stelt vast dat in de stukken geen aandacht wordt besteed aan de positie van de raadsman van de verdachte. Met name de plaats waar de raadsman zich bevindt is niet van elk belang ontbloot. Aangezien geen uitdrukkelijke plaatsbepaling wordt vastgesteld, gaat de Adviescommissie ervan uit dat de keuze vooralsnog aan de raadsman is, en dat indien en voorzover de raadsman ervoor kiest om fysiek aanwezig te zijn bij de getuige die zich in het buitenland bevindt, conform de huidige regelgeving en praktijk wordt voorzien in reis- en verblijfkosten.

Voorts vraagt de Adviescommissie Uw aandacht voor de rechtspositie van de getuige.
Sommige getuigen kunnen zich thans wanneer zij hier te lande als getuige in een strafzaak worden gehoord, laten bijstaan door een rechtsgeleerde raadsman. Het gaat daarbij dan om getuigen die tevens slachtoffer zijn van seksueel geweld, minderjarigen, en getuigen die tevens verdachten zijn. De Adviescommissie gaat ervan uit dat indien en voorzover deze getuigen door middel van een videoconferentie worden gehoord, en zich derhalve in het buitenland bevinden, eveneens tenminste voor de bij ons gebruikelijke rechtsbijstand in aanmerking kunnen komen.

Met betrekking tot de rechtspositie van getuigen vraagt de Adviescommissie ook aandacht voor het navolgende.
Alhoewel in de regelgeving tot nu toe niet is voorzien in een duidelijke informatieplicht naar getuigen toe, acht de commissie het toch raadzaam om te voorzien in een verplichting waarbij de getuige wordt geinformeerd, onder meer over het hem toekomende verschoningsrecht en de strafbedreiging die geldt in geval een meinedige verklaring wordt afgelegd. In het voorstel zoals het thans luidt, krijgt de getuige de mogelijkheid om zich te beroepen op het verschoningsrecht van het land waar hij zich bevindt, alsmede op het recht zoals dat hier te lande geldt. Bovendien zal de getuige in geval van een meinedige verklaring kunnen worden geconfronteerd met het bepaalde in artikel 207 b Sr. Het verdient aanbeveling te bepalen dat de getuige tijdig wordt geinformeerd over deze op zijn rechtspositie betrekking hebbende aspekten.

5. De Adviescommissie kan zich geheel vinden in de opvatting dat niet moet worden overgegaan tot het horen door middel van videoconferentie van verdachten.

6.De adviescommissie vraagt Uw uitdrukkelijke aandacht voor het navolgende.
Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om op ruime schaal telefoongesprekken af te luisteren. Het is evident dat daarbij ook sprake zal zijn van het afluisteren van gesprekken met geheimhouders. Weliswaar is bepaald dat de informatie van verschoningsgerechtigde geheimhouders niet mag worden gebruikt en moet worden vernietigd, echter het is de Adviescommissie bekend dat ondanks een dergelijke wettelijke voorziening in artikel 126 aa Strafvordering in Nederland de verplichting tot vernietiging alsmede het verbod om dergelijke informatie te gebruiken niet wordt nageleefd. Over deze kwestie heeft de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten alsmede de Nederlandse Orde van Advocaten een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, welk geding zal dienen op 10 december 2001 voor de president van de Rechtbank te s’Gravenhage.
Vastgesteld is dat gesprekken met geheimhouders zijn opgenomen, dat de informatie is gebruikt ten behoeve van strafrechtelijke onderzoeken, en dat de informatie niet vernietigd is.
Indien justitie al niet bij machte is om artikel 126 aa Strafvordering binnen onze eigen grenzen te handhaven, dan mogen ernstige twijfels worden gekoesterd ten aanzien van de naleving van dit voorschrift bij grensoverschrijdende opsporing.
De Adviescommissie acht het in verband met de handhaving van het beroepsgeheim van groot belang dat terzake wordt voorzien in afdoende waarborgen.


In het vertrouwen u hiermede naar behoren te hebben geinformeerd,

Hoogachtend,


Gerard P.M.F.Mols

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.