Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De heer mr. K.G. de Vries
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Postbus 20011
2500 EA Den Haag



Den Haag, 25 juli 2001
Doorkiesnummer                070 – 335 35 13
E-mail                        m.vanderkleij@advocatenorde.nl
Dossiernummer                3.4.1
Uw kenmerk                CW01//U61866



Mijnheer de Minister,

Betreft:         Conceptwetsvoorstel Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling voor het externe klachtrecht.


Bij brief van 29 maart 2001 verzocht u de Algemene Raad om commentaar bij het bovengenoemd conceptwetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is voorwerp van bespreking geweest in de Adviescommissie Bestuursrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De commissie heeft het hierbij gevoegde preadvies uitgebracht. De Algemene Raad kan zich hiermee geheel verenigen.

De Algemene Raad wenst daarbij nog het volgende op te merken. Ook de Algemene Raad is een groot voorstander van de uitbreiding van de bestaande klachtenregeling met deze externe regeling. Deze regeling vormt het sluitstuk voor het beoordelen van het handelen van bestuursorganen en kan bijdragen aan het verkrijgen van meer inzicht in de kwaliteit van het bestuur. Mèt de commissie is de Algemene Raad van mening dat een nadere regeling praktisch zou kunnen zijn voor die situaties waarin de klacht betrekking heeft op meerdere bestuursorganen waarvoor niet één en dezelfde ombudsman is aangewezen. Voor het overige zij verwezen naar het advies van de commissie.

Hoogachtend,



Marianne van der Kleij
Public Affairs                                                                                Bijlage.






Preadvies
van de Adviescommissie Bestuursrecht
inzake
het Voorontwerp voor het opnemen van bepalingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht inzake het extern klachtrecht




Uit een oogpunt van rechtsbescherming valt het toe te juichen dat, in aanvulling op de bepaling in hoofdstuk 9 Awb over het intern klachtrecht, beoogd wordt te voorzien in een uniforme externe klachtvoorziening voor de bestuursorganen behorende tot de diverse bestuurslagen, om aldus een landelijk dekkend stelsel van externe klachtinstanties tot stand te brengen. Het valt eveneens uit een oogpunt van duidelijkheid voor de burger toe te juichen dat daarbij een uniforme procedure wordt voorgeschreven. De Commissie beperkt zich tot een enkele kanttekening.

1.        De aandacht wordt gevestigd op het risico dat door de verschillende in te stellen klacht-instanties op uiteenlopende wijze zal worden geoordeeld. Met name klachten die getoetst worden aan de behoorlijkheidsnorm bieden “eigen ruimte” aan de ombudsman. Een zekere uniformiteit zou bevorderd kunnen worden door te bepalen dat alle rapporten ook worden toegezonden aan het bureau van de Nationale Ombudsman, dat deze rapporten ontsluit en toegankelijk maakt. Het wetsontwerp voorziet (op zichzelf ligt dat voor de hand) niet in een evaluatie van de resultaten van de aanbevelingen die de ombudsman op voet van art. 9.2.2.6 heeft gedaan. Er wordt slechts voorzien in jaarverslagen van de ombudsman aan de hoogste democratisch gelegitimeerde organen van de desbetreffende bestuurslaag. Het overzicht dat aan de Nationale Ombudsman wordt verstrekt en toegankelijk gemaakt zou echter versterkend kunnen werken ten aanzien van de kracht van de aanbevelingen. Een hiertoe strekkende bepaling kan worden ingevoegd in artikel 9.2.3.11.

2.        Indien de klacht betrekking heeft op verschillende overheidslichamen die elk een eigen klachtvoorziening kennen kan zich een vraag van samenloop voordoen. Art. 9.2.2.2 onder l regelt slechts samenloop met wettelijk geregelde klachtvoorzieningen bij een onafhankelijke klacht-instantie niet zijnde een ombudsman. Een nadere regeling zou praktisch kunnen zijn. Daarbij kan gedacht worden aan het invoegen van een regeling die ertoe strekt dat een ombudsman die wordt geconfronteerd met een klacht die ook betrekking heeft op een bestuursorgaan waarvoor hij niet is aangewezen, de betreffende ombudsman informeert en nagaat of ook daar een klacht in behandeling is. Voor zover dat het geval is zou een mogelijkheid van verwijzing kunnen worden opgenomen om te voorkomen dat onderdelen van een samenhangend feitencomplex geïsoleerd beoordeeld worden.

3.        De regeling van art. 9.2.3.7 voorziet in een bevoegdheid voor de diverse ombudslieden om personen die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn verschenen door de openbare macht voor hem te laten brengen. Alvorens die bevoegdheid uit te oefenen moet daartoe schriftelijk advies van de Nationale Ombudsman worden gevraagd. Deze bevoegdheid maakt inbreuk op de vrijheidsrechten van burgers. Het verdient uit dien hoofde aanbeveling deze bevoegdheid uitsluitend te leggen bij de Nationale Ombudsman en niet decentraal te laten uitoefenen, zij het na advies. De Nationale Ombudsman zou derhalve toestemming voor een dergelijke maatregel moeten verlenen. Alleen dan zijn de nodige waarborgen voor de burger ingebouwd. De commissie heeft onder ogen gezien of een onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen diegenen die aan het betreffende bestuursorgaan verbonden zijn en derden. De Commissie acht dit niet noodzakelijk, aangezien voor ambtenaren de rechtspositionele verhouding tot het bestuursorgaan in beginsel voldoende instrumenten biedt om medewerking aan een onderzoek inclusief verschijning voor de ombudsman te bevorderen.


Den Haag, 10 juli 2001

Namens de Adviescommissie Bestuursrecht
J.G. de Vries Robbé, voorzitter

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.