Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

        29 september 2000






Aan de Vaste Commissie voor Justitie
uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal
t.a.v. de Weledelgestrenge Vrouwe
         Mevrouw Mr M. Pe
Plein 2
2511 CR  ‘S-GRAVENHAGE



Utrecht, 29 september 2000


Hoogedelgestreng College,

Inzake:
Wetsvoorstel 27181 (Wet organisatie en bestuur gerechten),
Wetsvoorstel 27182 (Wet Raad voor de rechtspraak)



1.        Naar wij vernamen worden beide bovenvermelde wetsvoorstellen dezer dagen behandeld in Uw Commissie. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft onder meer tot taak om bij te dragen aan goede en eerlijke rechtspleging en mede daarom volgt de Orde de discussie rond modernisering van de rechtsprekende macht met bijzondere belangstelling.

        In november 1999 berichtte de Algemene Raad (na raadpleging van de desbetreffende adviescommissie van de Orde) de Minister van Justitie dat de Orde een grotendeels positief oordeel had over de wetsontwerpen. De belangen van rechtzoekenden zijn immers gediend met een goed georganiseerde rechterlijke macht die binnen redelijke termijnen rechterlijke uitspraken van hoge kwaliteit produceert. Met de beoogde versterking van de rechterlijke organisatie kan beter worden ingespeeld op deze legitieme vraag naar goede rechtspraak.

2.        De Algemene Raad is echter van mening dat de wetsontwerpen desalniettemin op twee belangrijke en eigenlijk principiële punten aanpassing behoeven. Die aanpassing zou ook kunnen en moeten plaatsvinden zonder dat de wetsvoorstellen wezenlijk aan kracht inboeten en ook zonder dat aan de effectiviteit van de beoogde modernisering wordt afgedaan. Middels deze brief vraag ik U, namens de Algemene Raad, aandacht voor die punten.

3.        In het huidige stelsel is het beheer van de gerechten grotendeels toevertrouwd aan de directeuren beheer. De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor het beheer. Het beheer richt zich in het vigerende stelsel  naar de noden, wensen en gerechtvaardigde belangen van de rechtspraak en niet andersom. Het draait niet om het beheer. Het beheer, of zo U wilt de organisatie of de ondersteuning, is, hoe zeer ook van belang, dienstig aan het primaire proces van de rechtspraak.
Als wellicht niet bedoeld maar in ieder geval onvermijdelijk gevolg van het in de wetsontwerpen omschreven systeem van integraal management, dat in essentie bestaat uit het combineren van het beleid over rechters en rechtspraak met het beleid over de organisatie van de rechtspraak, wordt het belang van de organisatie en de ondersteuning (en daarmede ook het belang van efficiency en het belang van kostenbeheersing) opgewaardeerd en misschien zelfs wel gelijkgeschakeld aan het belang van goede rechtspraak zelf. Daardoor ontstaat het gevaar dat onder omstandigheden terwille van de belangen van een goede organisatie van de gerechten (te) grote druk uitgeoefend zou kunnen worden op de belangen van de rechtspraak zelf. Dat gevaar zou moeten worden afgeweerd door een sterk en gemakkelijk toegankelijk correctiemechanisme dat rechters zelf in werking zouden kunnen stellen als zij menen dat daartoe aanleiding bestaat. Een dergelijk correctiemechanisme is echter niet in de wetsvoorstellen opgenomen.  
Weliswaar wordt er op een aantal plekken wel een grens aan de beheers- en bestuursmacht van de gerechtelijke besturen en de Raad voor de Rechtspraak gesteld, maar er wordt niet onverbloemd en expliciet tot uitdrukking gebracht dat zelfs een poging om indirect invloed uit te oefenen op de behandeling van concrete zaken strijdig is met de voor onze rechtstaat essentiële scheiding der machten. De Algemene Raad is van oordeel dat het geruststellend is dat de meerderheid van de leden van de besturen zal bestaan uit leden van de rechterlijke macht. Dat biedt, met name omdat de bestuurders tijdelijk worden benoemd en  voor benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag afhankelijk zijn van een voordracht van de minister, echter onvoldoende waarborg tegen eerderbedoelde ongewenste beheersinvloeden.

Overigens zou de mogelijkheid van ongewenste beïnvloeding in ieder geval ten dele kunnen worden weggenomen als voor schorsing en ontslag van bestuurders (zoals ook is gesuggereerd door de President van de Hoge Raad) de weg van de artt. 12, 12a, 13 en 13a van de Wet op de rechterlijke organisatie zou worden gevolgd. De grote belangen gemoeid met een eenduidige scheiding der machten zouden er daarnaast mee gediend zijn als de bestuurders voor langere tijd, bijvoorbeeld voor acht of tien jaar, zouden worden benoemd en als een herbenoeming, direct volgend op een eerdere bestuursperiode, niet mogelijk zou zijn.

4.        Met name ook de positie van de President nieuwe stijl (zowel van de Arrondissementsrechtbanken als van de Gerechtshoven) verdient aandacht.

        In het beoogde systeem wordt een vice-president tijdelijk voorzitter van het bestuur met de titel van President.
        De President ‘oude stijl’ speelt nu juist een zo belangrijke rol in ons rechtsbestel.
        Daarbij is van belang dat de President die ook in de huidige structuur nauw betrokken is bij bestuur en management, toch vooral een gezichtsbepalende en gezaghebbende rechter is.
Presidenten zijn “zwaargewichten” die, voorzover hun agenda dat toelaat, de zwaarste Kort-Gedingen doen. Zij zijn boegbeeld van de Arrondissements-rechtbanken en hebben ongetwijfeld ook binnen de Rechtbanken  een positie die, mede omdat ze een voor het leven benoemde rechter zijn gebleven, wordt gerespecteerd. Aan het grote belang van vice-presidenten en sectorvoorzitters, die ook thans reeds sleutelposities innemen, doet een en ander niet af. De Raad van State memoreerde, naar onze mening terecht, de vertrouwensrelatie die Presidenten hebben met de rechters in hun gerecht. Die vertrouwenspositie zou door een tijdelijk voorzitter niet of onvoldoende kunnen worden bereikt en daarmede zou afbreuk gedaan kunnen worden aan het naar behoren functioneren van de gerechten. De President oude stijl zou qualitate qua voorzitter van het bestuur moeten zijn en, zolang hij President is, ook moeten blijven. Dat geeft hem ook het gezag en de relatieve onaantastbaarheid die passend en gewenst is.

5.        Wij zouden het zeer op prijs stellen als U het bovenstaande in Uw beraad- slagingen en afwegingen zoudt willen betrekken. De opgebrachte punten raken de essentialia van onze rechtstaat en de Algemene Raad pleit ervoor dat de tijd en ruimte wordt gecreëerd die nodig is voor een diepgaande en zorgvuldige afweging.



Hoogachtend,



M.W. Guensberg,
Waarnemend-Deken

Bij afwezigheid na goedkeuring getekend door
A. Bödicker, secretaresse

































       

 

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.