Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

PRE-ADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht

inzake

het concept-wetsvoorstel
strafrechtelijke opvang verslaafden


1. Inleiding

In december 1996 verscheen het voorstel van wet met Memorie van Toelichting strafrechtelijke opvang verslaafden. Eerder -februari 1996- werd een inleidend rapport uitgebracht.
Het wetsontwerp introduceert een aparte strafrechtelijke maatregel voor een nader aangeduide categorie verslaafden die een -vaak- jarenlange verslaving combineren met voortdurend en hardnekkig crimineel gedrag dat veel overlast veroorzaakt. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de Minister de thans geldende strafrechtelijke voorzieningen ontoereikend acht, aangezien de door de doelgroep gepleegde delicten in het algemeen te kort worden bestraft, waardoor bijvoorbeeld de toepassing van artikel 47 van de Gevangenismaatregel onvoldoende effectief is en gezien de betrekkelijk lage strafmaat er te weinig dwang uitgaat van een schorsing van de voorlopige hechtenis, met als bijzondere voorwaarde opname.
De Minister komt nu met een voorstel om aan langdurig verslaafden, die tot dusverre niet tot behandeling gemotiveerd bleken, maar wel binnen een periode van vijf jaren opnieuw veroordeeld worden voor een delict waar voorlopige hechtenis op staat, en met het uitzicht dat verdere recidive te vrezen is, naast een gevangenisstraf ook de maatregel van plaatsing in een inrichting voor opvang van verslaafden op te leggen. De plaatsingsduur is maximaal twee jaar na ingang van de maatregel.

2. Rechtvaardiging

De Adviescommissie meent, dat de introductie van een dergelijke maatregel -een onvrijwillige vrijheidsberoving voor betrekkelijk lange duur- om een bijzondere rechtvaardiging vraagt.
Deze bijzondere rechtvaardiging wordt gemist. Er wordt gesproken over ontoereikendheid van de huidige hulpverleningsmogelijkheden; een tekort aan drang ingevolge schorsing voorlopige hechtenis daar het strafrestant -de stok achter de deur- te kort is en; er wordt gesteld dat de overlast welke van deze groep personen uitgaat, om een passend antwoord vraagt. Er moet iets gebeuren.
De Adviescommissie meent, dat in deze overwegingen niet de bijzondere -vooral juridische- rechtvaardiging gelezen kan worden welke voor de introductie van deze maatregel nodig is.

3. Bezwaren

De bezwaren van de Adviescommissie tegen het wetsontwerp zijn enerzijds georiënteerd op rechts-theoretische overwegingen en anderzijds gebaseerd op praktische gronden.

4. Rechts-theoretische bezwaren

De invoering van een ingrijpende maatregel -immers een vrijheidsberovende maatregel voor langere duur- behoeft zoals aangegeven bijzondere rechtvaardiging.
De Adviescommissie meent in dit verband, dat het wetsontwerp onvoldoende de werking van in het strafrecht algemeen erkende begrippen onderkent, te weten dat een strafrechtelijke sanctie zowel ten aanzien van de maatschappij, als ten aanzien van de veroordeelde gerechtvaardigd, rechtszeker en rechtsgelijk moet zijn. Overwegingen terzake worden node gemist.
Wel geeft de Memorie van Toelichting enige aandacht aan de proportionaliteit en de subsidiairiteit, welke rechtsnoties mede de introductie van de maatregel moeten kunnen dragen, doch naar de mening van de Adviescommissie onvoldoende om een dergelijke ingrijpende maatregel te kunnen rechtvaardigen.
Ter toelichting: een op te leggen sanctie, daargelaten of deze nu straf, danwel maatregel moet worden genoemd; het gaat immers in beide gevallen om gedwongen vrijheidsbeneming moet rechtvaardig gevonden kunnen worden. Het komt de Adviescommissie voor dat een dergelijke sanctie door degene die deze dragen moet, niet rechtvaardig gevonden kan worden. De maatregel staat in het algemeen niet in een redelijke verhouding tot de verwijtbaarheid van het aan de betrokkene tot te rekenen gedrag, en de maatregel biedt onvoldoende uitzicht op positief effect om uit dien hoofde (dus: met het oog op doelmatigheid) als rechtvaardig te kunnen worden aangemerkt.
De maatregel kan ook niet rechtszeker gevonden worden, omdat er grote twijfel bestaat over de vraag of de maatregel al dan niet wordt opgelegd. Er moet geadviseerd worden, er wordt over gesproken en twijfel blijft bestaan. De maatregel ziet op een vrijheidsberoving ineens van maximaal twee jaren en dat is -praktisch gesproken- wel een geheel andere sanctie dan de discussie ter zitting over de vraag of een gevangenisstraf voor x danwel voor y maanden moet worden opgelegd.
De rechtsgelijkheid komt niet in beeld, doordat deze in de bespreking van dit wetsontwerp geheel buiten beschouwing blijft.
Verder zal er een plaats moeten zijn. Het valt te verwachten dat, zo de maatregel met enige regelmaat wordt opgelegd, er op afzienbare termijn een plaatsingsprobleem komt. De breed gedragen notie "Gelijke monniken, gelijke kappen" zal dan ver te zoeken zijn.

De Adviescommissie meent, dat iedere strafrechtelijke sanctie proportioneel moet zijn. Er moet een relatie zijn tussen het gepleegde delict en de daarop volgende sanctie. Deze proportionaliteit wordt in het wetsontwerp niet uit het oog verloren, doch ondergeschikt gemaakt aan andere belangen, zoals de bestrijding van overlast en gedwongen hulpverlening. Naar de mening van de Adviescommissie wordt aldus een algemeen gedragen juridische notie -straf op maat- ondergeschikt gemaakt aan praktische belangen.
Aan de eisen van subsidiairiteit -welke andere mogelijkheden zijn er- wordt in het wetsontwerp enige aandacht besteed. De conclusie is dat de tot dusverre bestaande mogelijkheden ten aanzien van de groep personen waarop dit wetsontwerp ziet, ontoereikend zouden zijn. De Advies-commissie meent dat de Minister, wellicht in het belang van dit wetsontwerp, te gemakkelijk aan de bestaande voorzieningen voorbijgaat: de al bestaande hulpverleningsmogelijkheden, eventuele verruiming van de opnamecriteria krachtens de wet BOPZ, schorsing van de voorlopige hechtenis, aaneengesloten executie van straffen etc. Op een aantal van deze onderwerpen komt de Adviescommissie bij de uiteenzet-ting van praktische bezwaren nog terug.

Het wetsontwerp is geschreven teneinde met meer drang een gedragsbeïnvloeding te kunnen bevorderen bij die personen, die ingevolge een jarenlange drugsverslavingsproblematiek ernstige -in de zin van veelvuldig en onophoudelijk- overlast aan de maatschappij bezorgen. Het wetsontwerp is regionaal georiënteerd. Het ziet -thans bij wijze van experiment- op die groep in Rotterdam levende verslaafden die tot dusverre ongemotiveerd en mitsdien onbereikbaar voor de hulpverlening is gebleken.
Het lijkt onwaarschijnlijk dat een maatregel, die zo slecht in algemeen levende rechtsbeginselen is ingebed, kan bijdragen aan de oplossing van de problematiek waarvoor deze bedoeld is, nu deze beoogt een gedragsbeïnvloedende werking te hebben op ongemotiveerde mensen. De ongemotiveerdheid wordt gevoed door de gedachte zich in sociaal-economisch opzicht buiten de maatschappij te weten.
De Adviescommissie vraagt zich daarbij overigens of hoe de voorgestelde maatregel zich verhoudt tot onderzoeksgegevens over de effectiviteit van hulpverleningsprogramma's op basis van dwang. Is een zwaarverslaafde binnen twee jaar van zijn verslaving af te helpen?

5. De oplegging van de maatregel

Het wetsontwerp ziet -voor wat de uitvoering betreft- tevens op het in het leven roepen van een nieuwe detentievoorziening. Daartoe worden -en zijn- zo vermeldt de Memorie van Toelichting, reeds gelden vrijgemaakt. Bij wijze van experiment is men al van start gegaan met diegenen die, krachtens schorsing voorlopige hechtenis of anderzijds, in staat zijn gesteld aan het programma te kunnen deelnemen. Verondersteld mag worden dat het hier gaat om personen die gemotiveerd, danwel deels gemotiveerd zijn, in dit programma te participeren.
Echter, het wetsontwerp gaat uit van het opleggen van de sanctie ten aanzien van mensen die nu juist niet gemotiveerd zijn. Opgemerkt moet worden dat mensen die een jarenlange verslaving onder ogen hebben moeten zien, vaak ook een hulpverleningscarrière achter de rug hebben. Mislukking op mislukking.
Naar de mening van de Adviescommissie is het niet te verwachten dat de niet-gemotiveerde verslaafde zich bij toepassing van de maatregel gewonnen zal geven en een gedwongen opname krachtens de voorgestelde maat-regel zal accepteren.

Voorts lijkt het te verwachten dat iemand, zo een veroordeling tot oplegging van deze maatregel volgt, het instellen van een hoger beroep zal overwegen en naar inschatting zullen de meesten -zij zijn immers ongemotiveerd voor (verdere) hulpverlening- ook in beroep gaan. Een rechtsgang in tweede instantie met alle daaraan verbonden consequenties -tijd, zittingsruimte etc.- is naar de mening van de Advies-commissie gegeven. Zelfs valt het niet uit te sluiten dat, zo ook in hoger beroep de maatregel wordt opgelegd, cassatie zal worden ingesteld.

Het wetsontwerp ziet niet op een verplichte aftrek van het voorarrest. Dit kan ook niet, in verband met het gemaakte onderscheid tussen straf en maatregel. De maatregel zal derhalve eerst ingaan nadat de uitspraak waarbij deze is opgelegd, onherroepelijk zal zijn geworden. Indien er inmiddels een termijn van -een hoger beroep in aanmerking genomen- een jaar verstreken zal zijn, zal de maatregel vervolgens voor de maximale duur van twee jaren, danwel voor de duur welke de rechter daaraan heeft verbonden, tenuitvoer gelegd moeten worden. Overwogen moet worden de duur van de voorlopige hechtenis in mindering te brengen op de duur van de maatregel. Voorgesteld wordt dan ook artikel 38 lid 2 van het ontwerp te schrappen en artikel 27 lid 1 wet-boek van strafrecht (verplichte aftrek voorarrest) aan te vullen met "de maatregel van plaatsing in een SOV".
Het wetsontwerp maakt er terecht melding van en heeft terecht in bepalingen opgenomen, dat er sprake moet zijn van rechtswaarborgen. Bij de oplegging wordt de "gewone" procedure gevolgd en bij de tenuitvoerlegging wordt de mogelijkheid van de rechterlijke tussenkomst ingevolge een verzoek tot beëindiging geïntroduceerd.

6. Overige bezwaren

Bestaande voorziening
Er zijn in den lande vele drug-opvangklinieken en andere hulpverleningsinstellingen waarop verslaafden een beroep kunnen doen, zo zij daartoe gemotiveerd zijn. Zulks gebeurt ook.
Er zijn mogelijkheden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in een therapeutische-gemeenschap geplaatst te worden en er zijn mogelijkheden, bij de tenuitvoerlegging van een straf opgenomen te worden. De schorsing is in handen van de rechterlijke macht en wordt, bij een weloverwogen plan in serieuze overweging genomen en naar de ervaring leert, regelmatig gehonoreerd. Voor wat betreft de opname-mogelijkheden in therapeutische gemeenschappen bij de tenuitvoerlegging van de straf zou de Adviescommissie het Openbaar Ministerie en het Gevangeniswezen een wat minder star beleid toewensen. Een verdere uiteenzetting op dit punt zou buiten het bestek van dit advies gaan. De Advies-commissie wil echter wel signaleren, dat een soepeler beleid tot plaatsing in een therapeutische gemeenschap gewenst zou zijn.
Het bezwaar, als in de Memorie van Toelichting genoemd, dat de voor deze groep mensen op te leggen straffen te kort zijn, ondervindt bij de Commissie om meerdere redenen kritiek.
In de eerste plaats wil de Adviescommissie aandacht vragen voor het feit dat de rechterlijke macht bij de straftoemeting aandacht moet geven aan de persoon van de dader en mitsdien ook het oog heeft op eerdere veroordelingen. Een strafrechtelijk verleden draagt doorgaans bij aan een verhoging van een nieuw op te leggen straf. De Minister lijkt dit feit niet te onderkennen.
Voorts wil de Adviescommissie aandacht vragen voor het feit dat ook het Openbaar Ministerie beleid kan voeren met betrekking tot de berechting en de tenuitvoerlegging van straffen bij personen en zaken waarop het wetsontwerp doelt. Gaat het wetsontwerp er van uit dat straffen worden opgelegd tot een maximum van negen maanden, dan mag toch niet onderschat worden dat ook ten aanzien van de groep mensen waarop het wetsontwerp doelt, aanmerkelijk langere straffen worden opgelegd. Zeker indien het Openbaar Ministerie meerdere zaken tegen één persoon op een en dezelfde zitting doet berechten, of de tenuitvoerlegging van tegen een en dezelfde persoon gewezen vonnissen aanhoudt, teneinde de executie voor langere tijd aaneengesloten te kunnen doen plaatsvinden.
Overigens merkt de Adviescommissie op, dat de inspanningen van de Minister en de rechterlijke macht teneinde tot een snelle berechting en tenuitvoerlegging van straffen te kunnen komen, alle waardering verdient. Het "lik op stuk krijgen" is een in het algemeen rechtsgevoel diepgeworteld begrip en mitsdien door eenieder te accepteren.

Wet BOPZ
Niet valt in te zien waarom de Minister niet heeft gemeend, middels verruiming van de gronden tot opneming middels de wet BOPZ in het belang van de maatschappij en in het belang van de betrokkene zelf, krachtens deze wet een gedwongen opneming te kunnen bevorderen. Een gedwongen opneming -voor langere tijd- krachtens deze wet ligt naar de mening van de Advies-commissie voor de betrokken doelgroep meer in de rede dan zulks krachtens een strafrechtelijke wet te doen, nu daarbij ten enenmale de eerder beschreven strafrechtelijke rechtsnoties -kort gezegd: straf op maat- uit het oog worden verloren en geen beroep wordt gedaan op het belang van de volksgezondheid -in brede zin gezien- welk belang nu juist door de wet BOPZ gediend wordt.

Passantenproblematiek
Het wetsontwerp mist een bepaling aangaande de vraag of en zo ja hoe lang iemand, ten aanzien van wie de maatregel bevolen is en ten uitvoer wordt gelegd, in afwachting van een plaatsing in een daartoe geëigende inrichting verder in een huis van bewaring kan en mag verblijven.
Mede met het oog op de bestaande "passanten" problematiek bij TBS-klinieken meent de Adviescommissie dat de Minister er verstandig aan zou doen, aan dit vraagstuk een overweging te wijden.
 
Tenuitvoerlegging van gevangenisstraf in een SOV-inrichting
Het concept-wetsontwerp dient te worden uitgebreid met een bepaling die leidt tot aanvulling van artikel 13 Sr met de mogelijkheid dat tot gevangenisstraf veroordeelden geplaatst kunnen worden in een sov-inrichting.

Het tweeslachtige karakter van de maatregel
De nu voorgestelde maatregel is ervoor bedoeld om personen die overlast bezorgen van de straat te halen. Het gaat blijkens artikel 38m lid 1 onder ten tweede om recidivisten, die zich door een strafje meer of minder niet laten weerhouden van het plegen van (vooral vermogens-) delicten om hun verslaving te bekostigen. Het is de bedoeling om hen aansluitend op de voorlopige hechtenis of (korte) straf een tijdje langer uit de circulatie te houden. In die zin lijkt dit op de herinvoering van de bewaring van recidivisten, zoals die krachtens het inmiddels uit de wet verdwenen artikel 43bis Sr mogelijk is geweest (althans op papier, want dit artikel is nooit van kracht geworden), en waarover mevrouw Hazewinkel-Suringa opmerkte, dat zij was bestemd voor hen die reeds vele malen 'hervallen' waren, voor lieden die ernstige feiten pleegden, maar 'niet voor de lastigen'. D. Hazewinkel-Suringa, Inleiding tot de studie van het Nederlands Strafrecht, derde druk, Haarlem 1964, blz 466.
De pretentie, die achter het wetsontwerp ligt: de gemaatre-gelde in een periode van maximaal twee jaar zodanig te ontslaven dat hij van zijn 'habit' af is en weer redelijk kan functioneren in de vrije maatschappij, daar althans niet meer de overlast veroorzaakt waarvoor men hem opsloot, wordt gelogenstraft door onderzoeksgegevens over de effectiviteit van drughulpverleningsprogramma's op basis van vrijwilligheid of van dwang. Wat dat betreft kan nog steeds worden gewezen op de publicatie van d'Anjou.

De oplossing die nu gekozen wordt is een halfslachtige: men weet bij voorbaat dat bijna geen enkele zwaarverslaafde binnen twee jaar van zijn verslaving af te helpen is. Hij wordt onderworpen aan een half punitief, half op hulpverlening gericht regime, dat leidt tot uitbreiding van het gevangiswezen, een aanzuigende werking kan hebben voor andere groepen verslaafden (alcoholici, gokkers) en (wederom) een groep hulpverleners betrekt bij de tenuitvoerlegging van sancties (probation officers).

Als men een groep vrijwel hopeloze gevallen onder de zwaar verslaafde harddruggebruikers kan aanwijzen en als men de door hen gepleegde strafbare feiten onvoldoende hinderlijk en gevaarlijk voor de omgeving vindt, dan zou deze groep geheel volgens het TBS-regime behoren te worden aangepakt. Dat vereist dan nieuwe TBS-inrichtingen met de bijbehorende infrastructuur, ingericht op een (zeer) langdurig verblijf van vele gemaatregelden. Het is beter de gevolgen van zo'n keuze onder ogen te zien, dan te kiezen voor een halfbakken oplossing, zoals die in dit concept-wetsvoorstel vervat is.
 
7. Kritiek op enkele bepalingen uit het wetsontwerp

Hoewel de Adviescommissie de noodzaak tot de introductie van de onderhavige maatregel niet deelt, zal desalniettemin nader gereageerd worden op een aantal voorgestelde bepalingen.

Artikel 38m lid 1, onder 2
Naar de mening van de Adviescommissie zou deze bepaling uitgebreid moeten worden met de notie dat ook gedurende een periode van één jaar, voorafgaande aan de beoordeling van de vraag of de maatregel moet worden opgelegd, er sprake moet zijn van een onherroepelijke veroordeling terzake van een feit waarop voorlopige hechtenis is gesteld.
Het wetsontwerp ziet op een groep personen die zich veelvuldig aan het plegen van misdrijven schuldig maakt. Dat moet tot uitdrukking gebracht worden. De gekozen periode van vijf jaren is daartoe zeker te lang. De Adviescommissie wil de periode van vijf jaren, als hier genoemd, lezen als een uiterste grens. Buiten deze grens kunnen eerdere veroordelingen niet meer in aanmerking worden genomen.

Artikel 38m, lid 2 en 3
Hier wordt bepaald dat de maatregel slechts kan worden opgelegd nadat een advies van een deskundige daartoe is uitgebracht. Blijkens de Memorie van Toelichting kan deze deskundige ook een maatschappelijk werker zijn. De Advies-commissie meent dat de norm hier moet zijn, dat het rapport moet worden uitgebracht door een onafhankelijk psychiater, danwel psycholoog, gelet op de op het spel staande belangen. Ook zou te overwegen zijn, gelet op het zwaarwegend belang van het advies, dit te laten uitbrengen door twee deskundigen waarvan dan tenminste één een onafhankelijk psychiater of psycholoog zou behoren te zijn.
Het concept-wetsvoorstel voorziet niet in een apart rechtsmiddel tegen de definiëring als verslaafde, terwijl dat toch verregaande gevolgen kan hebben voor de straftoemeting. De enige mogelijkheid is om de juistheid van dit stempel in de strafprocedure in appel of cassatie aan te vechten.

Artikel 38m en artikel 38o
De wetgever bepaalt, dat de maatregel ingaat nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregel kan gepaard gaan met een strafoplegging van ten hoogste één jaar.
Het onherroepelijk worden van de uitspraak kan een zodanige tijdsduur nemen dat de periode van strafoplegging (ver) wordt overschreden. Er blijft dan een periode, nu niet bepaald is dat de maatregel ingaat op het moment waarop de straf geëxpireerd is, welke in voorlopige hechtenis zal worden ondergaan en niet middels een straf, danwel tenuitvoerlegging van de maatregel wordt afgedekt. Dit is een onwenselijke situatie.  

Artikel 38p
Op grond van het voorgestelde artikel 38p zullen de inrichtingen voor de opvang van verslaafden als een penitentiaire inrichting worden beschouwd. Daarmee krijgt de maatregel een punitief karakter en is het predikaat "maatregel" eigenlijk niet langer van toepassing. Immers, in penitentiaire inrichtingen worden straffen ten uitvoer gelegd.
De Adviescommissie meent dat dit ongewenste gevolgen kan hebben voor de rechtspositie van betrokkenen.
Zal de betrokkenen niet primair een penitentiaire behandeling krijgen en beoordeeld worden op zijn bereidheid mee te werken aan een penitentiair programma? Dit terwijl zijn behandeling en de resultaten daarvan centraal zouden moeten staan.

In de memorie van toelichting (p.5) wordt gesteld dat het drugsvrije klimaat een wezenlijk onderdeel is van de opzet. In dat licht acht de Adviescommissie een nadere toelichting met betrekking tot de vraag wat er gebeurt met degenen die in de inrichting hun druggebruik voortzetten wenselijk.

Ten aanzien van artikel 38p, lid 3 acht de adviescommissie het wenselijk dat nader wordt ingegaan op de vraag hoe ver de zeggenschap van gemeenten ten aanzien van de inrichting voor de opvang van verslaafden reikt, gelet op het feit dat de gemeenten de kosten daarvan mede moeten dragen.

Artikel 38t
De maatregel is niet verlengbaar. Zij kan wel worden bekort. De rechter die de maatregel oplegde kan op vordering van het OM, op verzoek van de verdachte of diens raadsman, dan wel ambtshalve bepalen dat het OM hem binnen een bepaalde termijn bericht stuurt over de wenselijkheid of
noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel (artikel 38t, lid 1). De Adviescommissie acht het waarschijnlijk dat de verdachte altijd zo'n clausule in het vonnis opgenomen wil zien. Zulks strookt ook beter met de eis van art. 5 lid 4 EVRM (wanneer iemand niet meer verslaafd is, is de detentie niet langer rechtmatig). Om die reden is het aan te bevelen in de wet op te nemen dat de rechter zich eens in de drie of zes maanden laat informeren over de zin van verdere opsluiting in het kader van deze maatregel.

Het is de Adviescommissie overigens niet duidelijk waarom de rechter moet beoordelen of verdere tenuitvoerlegging zin heeft.
De directeur van de inrichting waar de gemaatregelde verblijft dient terzake te adviseren (artikel 38t, lid 2). De adviescommissie vreest dat dit in de praktijk tot grote plaatselijke verschillen in tenuitvoerleggingsbeleid zal leiden. Om die reden ware het te overwegen - voor een landelijk consistent vrijlatingsbeleid - beslissingen tot voortijdige beëindiging op ministerieel niveau te nemen, net zoals dat thans gebeurt bij beëindiging van tbs (artikel 38h, lid 1 en artikel 38i, lid 1 Sr) en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (artikel 77s lid 7 Sr).

Artikel 38u
Hier wordt bepaald -kort gezegd- dat de maatregel gedurende de nader omschreven periode niet loopt.
De memorie van toelichting zegt dat de bepaling is ontleend aan artikel 38f Sr.
Het valt op, dat niet de volledige tekst van artikel 38f is overgenomen, maar daar valt mee te leven. Echter, niet valt in te zien waarom bepaald moet worden dat de maatregel bij onttrekking aan de tenuitvoerlegging ervan niet meer moet lopen.
Het is heel goed denkbaar dat iemand, die zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken, zich anderszins resocialiseerd. Indien daarvan sprake is onder de thans voorgestelde wetgeving, zal een hernieuwde opname moeten plaatsvinden en zal vervolgens opheffing gevraagd moeten worden. Een verzoek aan de strafrechter tijdens de periode van onttrekking zal wellicht stranden wegens een niet-ontvankelijkheid; immers, hoe kan een opheffing gevraagd worden van een maatregel die niet loopt. Zal een kort geding uitkomst bieden? Zo de onttrekking mislukt, zal een nieuwe strafoplegging volgen. Die schorst op zijn beurt de tenuitvoerlegging van de eerder bevolen maatregel. Een vicieuze cirkel dreigt. De adviescommissie verwerpt dan ook de voorgestelde bepaling artikel 38u.

8. Tot slot

In verband met de betoogde afwijzing van het wetsontwerp heeft de Adviescommissie geen reden gevonden diepgaand andere artikelen te becommentariëren.


7 maart 1997

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.