Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de vaste commissie voor Justitie

in de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 1999

Doorkiesnummer: 070-3353514

Dossiernummer: 3.1.3./5.

Geachte dames en heren,

Wetsvoorstel Toezeggingen aan getuigen in strafzaken (26 294).

In verband met de behandeling van het wetsvoorstel Toezeggingen aan getuigen in strafzaken (26 294) brengt de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten graag het volgende onder uw aandacht.

Het wetsvoorstel is voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en in de Algemene Raad zelf. Het advies van de commissie treft u bijgaand ter informatie aan.

De Algemene Raad vindt dat het wetsvoorstel zoals het thans voorligt niet moet worden aangenomen.  

Naar het zich laat aanzien is het mogelijk toezeggingen te doen die niet onder het bereik van het ontwerp vallen en waarop derhalve niet de normering van dit wetsvoorstel van toepassing is. In die gevallen moet worden gevreesd dat het wetsvoorstel zijn doel, namelijk het strikt normeren van het sluiten van overeenkomsten met criminele getuigen in strafzaken, voorbijschiet.

De verdediging loopt, naar de mening van de Algemene Raad, een onaanvaardbare achterstand op, door, vóór de verdediging met de getuige is geconfronteerd, het reeds meermalen (al dan niet onder ede) afleggen van verklaringen door de getuige, de reeds verleende goedkeuring op te treden als kroongetuige en de reeds gedane toezegging van tenminste strafvermindering. Immers de getuige is dan reeds in een positie gekomen waarbij hij er een eigen belang bij heeft om bij zijn verklaring te blijven, ongeacht de uitoefening van het recht van de verdediging om de getuige te ondervragen.

Voorts heeft de Algemene Raad, met de Raad van State, bezwaren tegen de strafbaarstelling op grond van artikel 192, tweede lid Sr. Het verdient aanbeveling dieper in te gaan op het door de Raad van State geopperde fundamentele bezwaar dat er door strafbaarstelling sprake kan zijn van een door bedreiging met straf afgedwongen verklaring hetgeen in strijd kan zijn met artikel 6 EVRM.

Tenslotte is de Algemene Raad niet overtuigd door de argumenten van de minister om het eerdere voorstel van de Algemene Raad  - dat ook door de Raad van State is onderschreven - om een deel van de gevangenisstraf of van de strafkorting een voorwaardelijke vorm te geven, af te wijzen. De voorwaardelijke modaliteit verdient nadere bestudering en dient in het wetsvoorstel te worden opgenomen.

Voor het overige verwijs ik u naar het bijgevoegde advies van de adviescommissie.

De Algemene Raad heeft ook advies uitgebracht over het concept wetsvoorstel Toezeggingen aan getuigen in strafzaken. Ook dat advies treft u bijgaand ter informatie aan.

Met vriendelijke groet,

Florine Bouritius,

Advisering wetgeving.

AANVULLEND PRE-ADVIES

van de Adviescommissie Strafrecht

inzake Wetsontwerp toezeggingen aan getuigen in strafzaken (26 294)

1. De Adviescommissie Strafrecht heeft met teleurstelling kennis genomen van het wetsontwerp met bijbehorende toelichting nu de Minister van Justitie op een groot aantal door de Adviescommissie Strafrecht opgeworpen vraag- en probleempunten in het geheel niet of niet overtuigend is ingegaan. Dat klemt temeer nu ook de Raad van State dermate kritisch was over het voorontwerp dat de conclusie van de Raad van State niets anders was dan:

"De Raad van State heeft mitsdien bezwaar tegen het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal".

2. De Minister van Justitie heeft gemeend het wetsontwerp te moeten handhaven en heeft slechts de Memorie van Toelichting substantieel aangepast. Ook de Adviescommissie Strafrecht is gelet op de op het voorontwerp van wet uitgebrachte commentaren van mening dat het wetsontwerp zoals het thans voorligt niet dient te worden aangenomen.

3. In dit aanvullend preadvies worden de eerder door de Adviescommissie Strafrecht opgeworpen vragen en stellingen niet herhaald. Slechts op een enkel onderdeel zal nader worden ingegaan, met name op die onderdelen die door de Minister van Justitie nader zijn toegelicht danwel als van onvoldoende gewicht terzijde zijn geschoven.

4. Niet zonder enige verbazing heeft de Adviescommissie Strafrecht kennisgenomen van de reactie van de Minister van Justitie met betrekking tot de omvang en de reikwijdte van de door het Openbaar Ministerie te bieden contraprestaties in ruil voor een belastende getuigenverklaring.

5. De Minister van Justitie geeft aan dat in het wetsvoorstel geen sluitende regeling is opgenomen voor het maken van alle afspraken tussen OM en verdachte of veroordeelde getuige, en vervolgt in het Nader Rapport onder 1a met de opmerking dat de consequentie daarvan is dat aan andere afspraken die niet op de in de regeling vervatte wijze tot stand zijn gekomen, niet de daarin genoemde rechtsgevolgen kunnen worden verbonden.

6. De Adviescommissie Strafrecht staat niet helder voor ogen wat de Minister van Justitie hier bedoelt te zeggen. Wordt ermee bedoeld dat het niet mogelijk is om een voor het bewijs bruikbare getuigenverklaring te krijgen wanneer tussen het Openbaar Ministerie en de getuige een deal wordt gesloten met andere toezeggingen dan voorzien in het wetsontwerp? Dat is niet zo waarschijnlijk, getuige de omstandigheid dat de Minister van Justitie de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om ook te seponeren, of de toezegging te doen dat wordt afgezien van de verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, open laat.

Of is ermee bedoeld te zeggen dat indien en voorzover iets anders wordt toegezegd dan het rekwireren tot strafvermindering, er wel een voor het bewijs bruikbare verklaring kan worden uitgelokt, maar dat in dat geval de met de getuige gesloten overeenkomst niet door de Rechter-Commissaris behoeft te worden getoetst nu deze deal niet onder het bereik van dit wetsontwerp valt?

7. In dit verband vraagt de Adviescommissie Strafrecht zich af of het mogelijk is toezeggingen te doen die niet onder het bereik van het ontwerp vallen en die derhalve ook buiten de door de Minister van Justitie zo bepleite volledige openbaarheid kunnen blijven, doordat op de deal in elk geval niet de normering van dit ontwerp van wet van toepassing is.

8. De noodzaak te komen tot een heldere normstelling waarbij de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie aanmerkelijk wordt beperkt, is door de praktijk aangetoond. Waar in het onderhavige ontwerp blijkens de Toelichting van de Minister van Justitie naar het zich laat aanzien toch weer aanmerkelijke ruimte voor andere toezeggingen lijkt te bestaan, moet worden gevreesd dat het wetsontwerp zijn doel, namelijk het strikt normeren van het sluiten van overeenkomsten met criminele getuigen in strafzaken, voorbijschiet.

9. Daaraan kan onvoldoende worden tegemoetgekomen door een appèl aan het Openbaar Ministerie om de beleidsruimte op dit punt op zeer terughoudende wijze te benutten. Immers het is evident dat het Openbaar Ministerie de partij in het geding is die de meeste baat bij een afspraak met een belastende getuige heeft, terwijl bovendien de mogelijkheid om toezeggingen te doen anders dan in het wetsontwerp voorzien met als gevolg dat de Rechter-Commissaris de afspraak niet zal toetsen, bepaald niet kan worden gezien als een stimulans om zeer terughoudend met de beleidsruimte om te gaan.

10. Ten aanzien van de mogelijke toezeggingen naast het rekwireren tot strafvermindering vraagt de Adviescommissie Strafrecht zich overigens af of de Minister van Justitie van oordeel is dat het toezeggen niet over te zullen gaan tot het vorderen van ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel, een toezegging is die valt binnen het in het ontwerp geschetste kader. Denkbaar zou zijn dat aan de getuige slechts wordt toegezegd dat de door hem aan bijvoorbeeld drugshandel verdiende miljoenen niet zullen worden ontnomen, zonder dat overigens een overeenkomst wordt gesloten waarbij in ruil voor strafvermindering een belastende verklaring wordt uitgelokt. In een dergelijk geval, zo lijkt de Minister van Justitie te betogen, gaat het niet meer om een deal als bedoeld in het ontwerp en komt de Rechter-Commissaris er niet aan te pas. Het wil de Adviescommissie Strafrecht voorkomen dat indien deze modaliteit mogelijk is, criminele getuigen niet zelden hiervoor zullen kiezen, wellicht daartoe mede aangespoord door het Openbaar Ministerie dat zich aldus een route langs de Rechter-Commissaris bespaart.

11. Op pagina 5 van de Memorie van Toelichting verwerpt de Minister van Justitie het bezwaar dat de verdediging bij een gedealde getuige het nakijken heeft, om vervolgens te concluderen dat de verdediging niet in haar rechten wordt aangetast.

12. De Adviescommissie Strafrecht handhaaft haar eerder ingenomen stelling dat de verdediging een onaanvaardbare achterstand oploopt. De argumentatie van de Minister van Justitie is ook op dit punt bepaald niet overtuigend. Het bezwaar van de Adviescommissie Strafrecht is dat de getuige, voordat de verdediging erbij kan, reeds meermalen verklaard heeft. Daarnaast is hij reeds goedgekeurd om als kroongetuige te fungeren. Daarenboven is hem reeds de toezegging van tenminste strafvermindering gedaan en mogelijk meer, liggend in de sfeer van wat de Minister van Justitie noemt voorwaarden. Hij is zelfs al door de Rechter-Commissaris onder ede gehoord. Er zijn dus voldoende incentives voor de getuige om bij zijn eerdere verklaringen te blijven, hetgeen ook in de regel zal gebeuren, ongeacht de operationalisering van het recht van de verdediging om de getuige te (doen) ondervragen.

13. Het is de Adviescommissie Strafrecht niet duidelijk wat de Minister van Justitie bedoelt te zeggen met de opmerking dat schending van beginselen van een behoorlijke procesorde niet aan de orde zijn, terwijl hij evenmin afdoende ingaat op artikel 6 EVRM en meer in het bijzonder het recht op een eerlijk proces en het beginsel van equality of arms.

14. In haar eerder uitgebrachte preadvies heeft de Adviescommissie Strafrecht gevraagd om een expliciete beantwoording van de problematiek van het "grote vis kleine vis" criterium. Anders gezegd: vindt de Minister van Justitie het geoorloofd in het kader van het sluiten van deals met criminelen, dat met een grote vis een kleine vis wordt gevangen? De Adviescommissie Strafrecht heeft een expliciet antwoord niet aangetroffen.

15. Met betrekking tot haar bezwaren tegen de strafbaarstelling ex artikel 192 Sr heeft de Adviescommissie Strafrecht de Raad van State aan haar zijde gevonden. Zij is niet overtuigd van de argumenten die de Minister van Justitie aanvoert om te persisteren bij de afzonderlijke strafbaarstelling. Meer in het bijzonder mist de Adviescommissie Strafrecht  een antwoord op de door haar betwiste rechtsgrond voor de strafbaarstelling; het verdient voorts aanbeveling dieper in te gaan op het door de Raad van State geopperde fundamentele bezwaar dat er door de strafbaarstelling sprake kan zijn van een door bedreiging met straf afgedwongen verklaring hetgeen onder omstandigheden in strijd kan zijn met artikel 6 EVRM.

16. De adviescommissie strafrecht is al evenmin overtuigd door de argumenten van de Minister van Justitie om het eerdere voorstel van de adviescommissie strafrecht - dat ook door de Raad van State is onderschreven - om een deel van de gevangenisstraf of zo men wil van de strafkorting een voorwaardelijke vorm te geven, af te wijzen. Het argument dat de rechter te zeer zou worden beperkt in de straftoemeting snijdt geen hout. De mogelijkheden met betrekking tot de straftoemeting worden juist groter als de voorwaardelijke modaliteit wordt toegevoegd.

Het argument dat deze modaliteit niet goed in het systeem past, overtuigt evenmin, en al zeker niet in een Memorie van Toelichting waarin omstandig wordt uiteengezet met welke ingrepen de kroongetuige - toch ook bepaald niet een figuur die onmiddellijk in het systeem past - wordt ingelast.

17. De voorwaardelijke modaliteit verdient nadere bestudering en dient in het ontwerp te worden opgenomen.

18. De Minister van Justitie gaat niet in op de door de Adviescommissie Strafrecht gesignaleerde spanning tussen enerzijds het bijzondere karakter van het instrument deals met getuigen in strafzaken en anderzijds de iure en de facto ruime mogelijkheden die er zijn om het instrument in te zetten. De strafbedreiging met acht jaar gevangenisstraf overtuigt niet en geeft een vertekend beeld van de werkelijkheid zolang niet ook wordt duidelijk gemaakt dat via de strafbare voorbereidingshandeling ook gedragingen waarvoor minder dan acht jaar kan worden gegeven onder het bereik van het ontwerp vallen.

19. De Adviescommissie Strafrecht is de Minister van Justitie erkentelijk voor de nadere uiteenzetting over het verschoningsrecht. De Minister van Justitie gaat echter niet in op een door de Adviescommissie Strafrecht opgeworpen belangrijke vraag. Die vraag heeft betrekking op de selectiviteit van de toepassing van het verschoningsrecht. Kan de getuige in de overeenkomst doen opnemen dat hij zich niet op het verschoningsrecht zal beroepen ten opzichte van het Openbaar Ministerie terwijl hij zich het recht voorbehoudt om zulks wel te doen wanneer de verdediging een vraag stelt? Indien deze mogelijkheid bestaat kan eenvoudig geconcludeerd worden dat er sprake is van een situatie die in strijd is met artikel 6 lid 3 EVRM. En acht de Minister van Justitie het toelaatbaar dat het Openbaar Ministerie deze modaliteit aan de getuige voorhoudt en vervolgens in de overeenkomst opneemt? En als de Minister van Justitie dit al toelaatbaar vindt, hoe meent hij dan dat dit zich verhoudt met het beginsel van equality of arms?

20. De Adviescommissie Strafrecht is nog steeds niet overtuigd van de noodzaak om de dealende getuige voorafgaand aan het verhoor door de Rechter-Commissaris te beëdigen.

Het argument dat het nuttig is als later blijkt dat de getuige een onware verklaring heeft afgelegd, geldt voor elke getuige die bij de Rechter-Commissaris wordt gehoord, en zelfs zou men het argument kunnen toepassen op het verhoor door de politie.

Bovendien meent de Adviescommissie Strafrecht dat het door de Minister van Justitie gehanteerde argument onvoldoende zwaar is om inbreuk te maken op het systeem dat getuigen bij de Rechter-Commissaris niet worden beëdigd, tenzij de getuige niet ter zitting zal kunnen verschijnen. Welnu, dat laatste doet zich als regel bij de gedealde getuige niet voor. Bedacht moet worden dat we hier van doen hebben met meer dan een eenvoudige regel. Het gaat hier om de vraag welk deel van het onderzoek beslissende betekenis toekomt: het vooronderzoek danwel het eindonderzoek. De Adviescommissie Strafrecht hecht aan een accentuering van het eindonderzoek en voegt eraan toe dat ingeval van een dealende getuige er een extra contra-argument is. Beëdiging zal de getuige immers nog meer binden aan zijn eerder afgelegde verklaring, met als gevolg dat de getuige zich niet of minder vrij zal achten om tijdens zijn verhoor ter terechtzitting af te wijken van de verklaring die hij eerder onder ede aflegde, met alle vanzelfsprekende consequenties van dien.

21. De Adviescommissie Strafrecht handhaaft haar eerder getrokken conclusie: zo het instituut kroongetuige al zou moeten worden ingevoerd, dan niet op de wijze zoals thans voorgesteld.

Rotterdam, 8 januari 1999

Adviescommissie Strafrecht

mr M. Wladimiroff, voorzitter,

namens deze: mr E. van Liere, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.