Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De staatssecretaris van Justitie,
mr A. Kosto
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG

Den Haag, 2 maart 1994
Ons kenmerk: 4.05.25


Mijnheer de staatssecretaris,

betreft: aanpassing Reprobesluit 1974

Naar aanleidng van het bij de Eerste Kamer aanhangig zijnde wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet, is een aanpassing van het Reprobesluit 1974 aangekondigd.
De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten hecht er aan over deze aanpassing een aantal opmerkingen te maken.

Deze opmerkingen betreffen onder andere het feit dat bij de bepaling van de hoogte van de vergoedingen, ten onrechte niet gekeken wordt naar het auteursrecht. Een gelijkstelling van de reprovergoeding aan de publiekspaginaprijs is onjuist.

Voor een nadere beschouwing mag ik u wel verwijzen naar bijgevoegd advies.
Graag zagen wij dit advies bij de besluitvorming betrokken worden.

Een kopie van dit advies sturen wij naar de leden van de Vaste Commissie voor Justitie van de Eerste Kamer.

Hoogachtend,


mr E. E. Minkjan
hoofd juridische zaken



B IJ L A G E

De leden van de Vaste Commissie
voor Justitie van de Eerste Kamer
Postbus 20017
2500 EA  DEN HAAG

Den Haag, 2 maart 1994
Ons kenmerk: 4.05.25

Mevrouw, mijne heren,

betreft: reprobesluit 1974

Momenteel is bij u in behandeling het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet (22 600).
In de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel (p.10) is te kennen gegeven dat de in artikel 7 eerste lid van het Reprobesluit 1974 genoemde tarieven moeten worden aangepast.
In dit verband stelt de staatssecretaris voor de vergoedingen te verhogen van fl 0,10 per gekopieerde pagina naar fl 0,24 per gekopieerde pagina.

Hieromtrent heeft de Nederlandse Orde van Advocaten bijgevoegd advies uitgebracht. Wellicht dat dit advies door u betrokken kan worden bij uw beraadslagingen omtrent de voorgestelde wijziging van de Auteurswet.

Hoogachtend,





mr E.E. Minkjan
hoofd juridische zaken
De heer mr E. Lukacs,

Stafafdeling wetgeving privaatrecht
Ministerie van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG
Den Haag, 2 maart 1994
Ons kenmerk: 4.05.25


Geachte heer Lukacs,

betreft: wijziging Reprobesluit

Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van onze brief van heden aan de staatssecretaris, houdende aanmerkingen betreffende de voorgestelde wijziging van de reprovergoedingen.

Met vriendelijke groet,





mr J.E. Biesma
stafmedewerker juridische zaken

Betreft : voorgenomen verhoging van de reprovergoeding.
De reprovergoeding bedraagt momenteel 10 cent per pagina ( maar 2,5 cent voor het niet-hoger onderwijs)
Het departement geeft thans te kennen, voornemens te zijn om deze bedragen in enkele stappen te verhogen tot 24
 ( resp. 6  cent ). In andere woorden : van een reprodubbeltje naar een reprokwartje

De NOVA merkt over dit voorstel het volgende op :

1 Voor het voorstel wordt als argument genoemd dat het tarief sinds 1974 niet meer is aangepast, dat de wetgever indertijd de gemiddelde paginaprijs als maatstaf heeft genomen, en dat boeken en tijdschriften sinds 1974 2,5 tot 3 maal zo duur zijn geworden.

2 Basis voor het voorstel is derhalve het in 1974 vastgestelde tarief.
Niet blijkt dat indertijd ( vertegenwoordigers van ) de repro-plichtigen  hun mening hebben kunnen kenbaar maken alvorens het tarief werd vastgesteld.
Zeker de vertegenwoordigers uit het beroeps- en bedrijfsleven hebben ook nimmer de hoogte van deze eenzijdige vastgestelde vergoeding als juist erkend.

3 De daarvoor indertijd in de Nota van Toelichting bij het besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, gegeven motivering is summier en uiterst onduidelijk , maar komt er in essentie op neer dat de reprovergoeding gelijk wordt gesteld aan de gemiddelde ( publieks-)paginaprijs van boeken en tijdschriften.
Dit is evenwel een uiterst aanvechtbare maatstaf.
De reprovergoeding is een vergoeding voor het  verveelvoudigen van (gedeelten uit) auteursrechtelijk beschermde werken , en vindt haar grondslag dus in het auteursrecht.
De meest voor de hand liggende maatstaf is dan ook veeleer het bedrag dat de auteur
 bij uitgave van zijn werk ontvangt. Aangenomen dat de gemiddelde  paginaprijs thans inderdaad circa 25 cent bedraagt, en in aanmerking genomen dat een auteursroyalty van 10 % niet ongebruikelijk is ( al komen afwijkingen, vooral naar beneden , vaak voor )zou het dus veeleer in de rede liggen om de toekomstige vergoeding te stellen op 2,5 cent dan op 25 cent.

4 Wenst men daarnaast, hoewel het primair om een auteursrechtelijke regeling gaat, ook de uitgever een aandeel te geven in de reprovergoeding, dan lijkt het alleszins redelijk om die vergoeding op hetzelfde bedrag te stellen dan toekomt aan de auteur ; op basis van de hierboven vermelde gegevens dus eveneens 2,5 cent. Dit sluit ook aan bij het repartitieregle-ment van de Stichting  Reprorecht, dat er in beginsel van uit gaat dat de reprovergoeding gelijkelijk wordt verdeeld tussen de auteur en uitgever.

5 Een gelijkstelling van de reprovergoeding aan de publiekspaginaprijs is hoe dan ook onjuist. In die paginaprijs zijn immers ook de kosten van de uitgave ( zetkosten, drukkosten, papier, omslag, binden, opslag en verzenden  ) en de boekhandelsmarge verdisconteerd. Deze kosten hoeft de uitgever in het kader van het reprorecht uiteraard niet te maken, zodat die reeds daarom bij het vaststellen van de reprovergoeding buiten beschouwing moet worden gelaten.

6 Een en ander wordt bevestigd door een vergelijking met de overeengekomen billijke vergoeding voor ex artikel 16 Aw geoorloofde overnames. De KNUB en de samenwerkende Nederlandse Universiteiten hebben deze billijk vergoeding in onderling overleg vastgesteld op- thans- nog geen 4 cent per pagina, nog niet de helft van de thans geldende reprovergoeding. Dit is dus het bedrag dat de rechthebbenden zelf billijk achten indien zij in vrije onderhandelingen met de gebruikers een vergoeding vaststellen: minder dan de helft van het thans geldende, eenzijdig vastgestelde reprotarief, en nog geen 20 % van het aangekondigde, verhoogde tarief.

7 Tenslotte dient bedacht te worden dat het reprorecht voor de kopieerders ook nog andere, administratieve verplichtingen en daaraan verbonden kosten met zich mee brengt. Het gevaar bestaat dat deze kosten nog zullen toenemen bij een zeer hoog en als onbillijk ervaren reprotarief, omdat de kopieerders meer geneigd  zullen zijn, door de Stichting Reprorecht gemaakte schattingen van hun reproplichtige kopieervolume aan te vechten. Niet valt uit te sluiten dat ook het beroep op de rechter daardoor zal toenemen.

De Nederlandse Orde van Advocaten is derhalve van oordeel dat voor de voorgestelde verhoging geen enkele grond bestaat en dat het voorstel in strijd is met de auteursrechtelijke basis van het reprorecht. Zij beveelt aan dat het voorstel wordt ingetrokken.

Den Haag, 2 maart 1994

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.