Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de Vaste Commissie
voor Justitie van de Tweede Kamer

Den Haag, 2 november 1994
Ons kenmerk: 4.13.07


Geachte mevrouw, mijnheer,

Inzake:         wetsvoorstel 23 700 - Algemene Wet Bestuursrecht, derde tranche

Namens de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten doe ik u hierbij toekomen het commentaar op het wetsvoorstel inzake de Algemene Wet Bestuursrecht.

De Algemene Raad heeft met waardering kennis genomen van het wetsvoorstel, dat van groot belang is voor de praktijk.
Niet alleen zal de nieuwe regeling een belangrijke harmonisatie teweeg brengen, ook is sprake van een codificatie van hetgeen eerder niet (of nauwelijks) wettelijk vastgesteld was. Dit komt de rechtszekerheid en de duidelijkheid ten goede.

Daarnaast zou de Algemene Raad graag uw aandacht willen vragen voor de volgende opmerkingen:

-        De regeling van het beroep op de administratieve rechter tegen aan goedkeuring onderworpen besluiten, tegen goedkeuringsbesluiten en tegen ingevolge repressief toezicht genomen besluiten behoeft verbetering (zie ook het artikel van prof. mr H.Ph.J.A.M. Hennekens, in de Gemeentestem, nr 6991, 5 augustus 1994). In hoofdstuk 8 van de AWB zou kunnen worden bepaald dat het basisbesluit en het toezichtbesluit voor wat betreft het beroep op de administratieve rechter worden beschouwd als een besluit.

-        Het is aan te bevelen in de nieuwe wet vast te leggen tegen welke besluiten in het kader van subsidiëring bezwaar en beroep openstaat. In de huidige praktijk blijkt dit onderwerp vaak problemen op te leveren.

-        Artikel 4.4.5 zou beter kunnen inhouden dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels tenzij zulks in strijd zou komen met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Immers, in het nu voorliggende voorstel is de doelmatigheid de enige maatstaf, hetgeen niet ruim genoeg is, mede gezien het bepaalde in artikel 3.4 AWB.

-        Met betrekking tot de dwangsom zouden afzonderlijke bepalingen in specifieke wetten overbodig kunnen worden indien in de AWB een regeling analoog aan artikel 20.3 e.v. Wet Milieubeheer opgenomen werd. Aldus ontstaat ook een harmonisering waarop de praktijk reeds lang wacht.

In grote lijnen kan de Algemene Raad instemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Graag zijn wij bereid tot een nadere mondelinge toelichting.

Bij het opstellen van deze brief heeft de Algemene Raad gebruik gemaakt van een notitie van de adviescommissie Bestuursrecht van de Orde, inzake de AWB. Deze notitie is als bijlage bij deze brief gevoegd.

Hoogachtend,
mr J.E. Biesma


bijlage: 1
                                                                ***

NOTITIE VAN DE ADVIESCOMMISSIE BESTUURSRECHT,
AAN DE ALGEMENE RAAD, INZAKE WETSVOORSTEL 23 700 - ALGEMENE WET BESTUURSRECHT, DERDE TRANCHE

1.        Inleiding
De eerste tranche van de Awb is vastgesteld bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315.
Deze wet bevat algemene bepalingen over de voorbereiding, inhoud, motivering en bekendmaking van de besluiten en
over de algemeen verplichte bezwaarschriftprocedure.
De Aanpassingswetten AWB I en II zijn vastgesteld bij de wetten van 4 juni 1992 Stb. 422 en 423.
Deze voorzien in aanpassing van enkele honderden bijzondere wetten resp. van vooral de WABM en de WRO aan de
eerste tranche van de AWB.

De tweede tranche van de AWB is vastgesteld bij wet van 16 december 1993 Stb. 650.
De wet behelst een uniforme regeling van het bestuursprocesrecht, zulks als onderdeel van de wet voltooiing eerste fase
herziening rechterlijke organisatie.
De Aanpassingswet AWB III is vastgesteld bij wet van 23 december 1993 Stb. 690.

De derde tranche van de AWB is neergelegd in het wetsvoorstel dat op 29 april 1994 bij de Tweede Kamer is ingediend
(Kamerstukken II 1993/94, 23 700).
Het wetsvoorstel, dat is gebaseerd op het voorontwerp van de Commissie-Scheltema, heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
-        mandaat en delegatie
-        toezicht op bestuursorganen (goedkeuring, vernietiging, schorsing van besluiten)
-        subsidies
-        beleidsregels
-        handhaving (bestuurlijk toezicht, bestuursdwang, dwangsom).

Daarnaast stelt de regering voor om regels inzake de motivering van beschikkingen ook te laten gelden voor andere
besluiten.
Voorts komt de regering met twee kleine aanvullingen op de regeling inzake de bekendmaking van besluiten.

In een volgend stadium zal de Commissie-Scheltema onder meer (verdere) aandacht besteden aan
-        intrekking en wijziging van beschikkingen
-        informatievoorziening tussen bestuursorganen
-        schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad
-        algemene regels voor klachtrecht.

In een notitie van 9 april 1992 is namens de Adviescommissie bestuursrecht van de Orde positief geadviseerd over het
voorontwerp derde tranche, zoals de Commissie-Scheltema dat heeft opgesteld.
Ook het wetsvoorstel verdient alle waardering.
2.        Algemeen
Voor sommige onderwerpen geldt dat de nieuwe regeling een belangrijke harmonisatie teweeg zal brengen (toezicht op
bestuursorganen, handhaving).

Voor andere onderwerpen is vooral sprake van een codificatie van hetgeen eerder niet of nauwelijks wettelijk was
 vastgesteld (mandaat en delegatie, subsidies, beleidsregels).
Een afzonderlijk punt dat hier wordt genoemd, betreft het voorstel dat voor het verlenen van subsidies in beginsel een
wettelijke grondslag moet bestaan.

Het wetsvoorstel is over de hele linie van groot belang voor de praktijk.
3.        Mandaat en delegatie
Het wetsvoorstel geeft aan in welke gevallen mandaat mogelijk is.
Het legt vast dat delegatie alleen kan plaatsvinden als de wet waarin de te delegeren bevoegdheid is toegekend, zulks
bepaalt.

Voorts zijn voorschriften opgenomen dat het besluit tot mandaatverlening kenbaar is voor de burger en dat het
 delegatiebesluit wordt vermeld in de beslissing die op grond van delegatie wordt genomen.

Het wetsvoorstel zegt niets over de figuur van de attributie van bestuursbevoegdheid. Een regeling ligt ook niet direct voor
de hand. Zo is de verhouding tussen de Minister van Justitie en het Openbaar Ministerie en die tussen de Minister van
Financiën en de belastinginspecteurs nog steeds onderwerp van discussie.

De bepalingen over mandaat en delegatie bevorderen de duidelijkheid en de rechtszekerheid ten zeerste.
4.        Toezicht op bestuursorganen
In de Memorie van Toelichting staat dat de wetgever van geval tot geval dient te beslissen of een vorm van toezicht
aangewezen moet worden geacht, en zo ja welke vorm. De heersende opvatting is dat de wetgever in deze terughoudend
moet zijn. De wijze van vestiging van toezicht en de regels voor de uitoefening van toezicht lenen zich voor opneming in de
AWB.
Het wetsvoorstel heeft zich met betrekking tot de regeling van het goedkeuringsrecht, het schorsingsrecht en het
vernietigingsrecht aangesloten bij de nieuwe Gemeentewet, de nieuwe Provinciewet en de nieuwe Waterschapswet,
hetgeen is toe te juichen.

Naar aanleiding van deze materie wordt opgemerkt dat de regeling van het beroep op de administratieve rechter tegen
aan goedkeuring onderworpen besluiten, tegen goedkeuringsbesluiten en tegen ingevolge repressief toezicht genomen
besluiten verbetering behoeft. Prof Mr H.Ph.J.A.M. Hennekens heeft daar onlangs terecht op gewezen in de Gemeentestem
nr 6991, 5 augustus 1994.
In hoofdstuk 8 van de AWB zou kunnen worden bepaald dat het basisbesluit en het toezichtbesluit voor wat betreft het
beroep op de administratieve rechter worden beschouwd als één besluit.
5.        Subsidies
De regering is terecht van oordeel dat een algemene wettelijke regeling van het subsidierecht noodzakelijk is om
 duidelijkheid te scheppen over de wederzijdse rechten en plichten van subsidiegever en subsidieontvanger, ter wille van
de rechtszekerheid en de doelmatigheid, en ook uit een oogpunt van beheersing van overheidsuitgaven.

De belangrijkste nieuwe regel is die van artikel 4.2.1.3, dat subsidies van bijvoorbeeld rijksoverheid, provincies en
gemeenten in beginsel hun grondslag moeten vinden in formele wetten, provinciale verordeningen respectievelijk
gemeentelijke verordeningen. Een voorbeeld van een formele subsidiewet is de Kaderwet verstrekking financiële
middelen Economische Zaken.
Voorts wordt het instituut van het subsidieplafond in kaart gebracht. Daarnaast komen er spelregels in welke gevallen de
overheid het voorbehoud kan maken dat er voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Zo geeft artikel 4.2.3.6 lid 3
aan de subsidiegever slechts vier weken om een beroep te doen op onvoldoende begrotingsruimte, nadat die begroting is
 vastgesteld.

Uitgaande van het meest voorkomende geval dat subsidie wordt verleend voor een toekomstige activiteit, onderscheidt
het voorontwerp drie fasen, te weten
-        de subsidieverlening
-        de subsidievaststelling
-        de uitbetaling (veelal met verrekening van voorschotten).

De hoofdregel van artikel 4.2.5.5 is dat een subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening (de
 toezegging).

De Memorie van Toelichting bevestigt dat tegen besluiten inzake voorschotten bezwaar en beroep open staat.

Ook komen er eenduidige regels over intrekking, wijziging en beëindiging van besluiten tot subsidieverlening en van
besluiten tot subsidievaststelling, alsmede regels over uitbetaling en terugvordering.

Het wetsvoorstel met betrekking tot de subsidies volgt in grote lijn het voorontwerp van de Commissie-Scheltema.
Nieuw is de facultatieve standaardregeling voor subsidies die telkens per boekjaar aan een rechtspersoon worden
 verstrekt.

Vooral uit een oogpunt van overzichtelijkheid en rechtszekerheid is dit alles grote winst.

Het is wenselijk dat de nieuwe wet vastlegt tegen welke besluiten in het kader van subsidiëring bezwaar en beroep
 openstaat. In de huidige praktijk levert dat vaak problemen op.

6.        Beleidsregels
Beleidsregels zijn in de praktijk van het bestuursrecht van groot belang. De materie wordt praktisch geheel beheerst door
 ongeschreven recht.
In het wetsvoorstel wordt een beknopt wettelijk kader gegeven.

Voor het vaststellen van beleidsregels door middel van een schriftelijk besluit van het bevoegd gezag gelden de
algemene regels over het nemen van besluiten (zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging, motivering, bekendmaking,
enzovoort).

Vastgelegd wordt dat beleidsregels geen wettelijke voorschriften zijn, maar algemene regels die betrekking hebben op de
wijze waarop een bestuursorgaan van een bevoegdheid gebruik zal maken. Het gaat dan in het bijzonder om de wijze
waarop belangen worden afgewogen, feiten worden vastgesteld of wettelijke voorschriften worden uitgelegd.

Wat de werking betreft, wordt bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, maar daarvan in
bijzondere gevallen mag afwijken in het belang van de betrokken burger. Artikel 4.4.5 is echter te beperkt geformuleerd. De
mogelijkheid van afwijking wegens bijzondere omstandigheden is namelijk beperkt tot het geval dat toepassing van de
beleidsregels voor de betrokken belanghebbende gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met
de beleidsregels worden gediend. De doelmatigheid van buitenwettelijke regels kan echter niet de enige maatstaf zijn.

Ingevolge artikel 3:4 AWB dient het bestuursorgaan alle bij het besluit betrokken belangen af te wegen.
Artikel 4.4.5 zou beter kunnen inhouden dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels tenzij zulks in
strijd zou komen met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtszekerheid van overheid en burger wordt met deze bepalingen zeer gediend.

Tegen een besluit tot vaststelling van beleidsregels staat ingevolge artikel 8:2 AWB tot 1 januari 1999 geen direct bezwaar
en beroep op de administratieve rechter open. Indirecte toetsing van beleid is en blijft mogelijk, als de administratieve
 rechter een individuele beslissing beoordeelt. En de burgerlijke rechter blijft voorlopig restrechter.
7.        Handhaving
Het wetsvoorstel behelst een tiental artikelen met betrekking tot bevoegdheden van personen die worden belast met
toezicht op de naleving van regels en besluiten. Het is, aldus de Memorie van Toelichting, een weerspiegeling van het
gebruikelijke pakket van bevoegdheden dat men in tal van bijzondere wetten aantreft.
De opsporing valt buiten het kader van de AWB.

Het evenredigheidsbeginsel is in algemene termen gecodificeerd met de bepaling dat een toezichthouder van zijn
 bevoegdheden slechts gebruik maakt voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
Dit is uit het oogpunt van rechtszekerheid van de burger en de toezichthouders zelf een grote verbetering.

Het wetsvoorstel behelst voorts een uitgewerkte regeling van de figuur van de bestuursdwang. Daarbij is in hoofdzaak
aangesloten bij de regeling in de nieuwe Gemeentewet, de nieuwe Provinciewet en de nieuwe Waterschapswet.
Afzonderlijke regelingen kunnen grotendeels vervallen.

Het verdient aanbeveling de nieuwe bepalingen ook zoveel mogelijk te laten gelden in de sector van het milieurecht.
De bevoegdheid tot bestuursdwang mag alleen op grond van de wet worden aangenomen. Bevestigd wordt dat de
beslissing tot toepassing van bestuursdwang een beschikking is, onder meer met het gevolg dat bezwaar en beroep
 openstaat. Voorts is opgenomen een regeling over de kosten, en de invordering daarvan.

Tenslotte stelt de regering algemene bepalingen voor terzake van de dwangsom, enerzijds in aansluiting op de regeling in
de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet en anderzijds in aansluiting op de nieuwe regeling van de
dwangsom in de Wet milieubeheer.
Het verdient aanbeveling een regeling  à la artikel 20.3 e.v. Wet milieubeheer in de AWB op te nemen: de oplegging van
een dwangsom wordt dan eerst van kracht nadat de bezwarentermijn is verstreken respectievelijk nadat op een
schorsingsverzoek is beslist. Afzonderlijke bepalingen in specifieke wetten worden daarmee praktisch geheel achterhaald.

Dit is een harmonisering waarop de praktijk lang heeft gewacht.

Terecht vraagt de Memorie van Toelichting aandacht voor het verschil tussen toezicht in het kader van de bestuurlijke
 handhaving en opsporing in de sfeer van het strafrecht, waarvoor bijzondere spelregels gelden.
Eigenlijk zouden deze verschillende taken aan verschillende functionarissen moeten worden toevertrouwd. Tenminste moet
per optreden duidelijk zijn of sprake is van controle of van opsporing.
8.        Conclusie

In grote lijn is het wetsvoorstel Algemene wet bestuursrecht, derde tranche, een mooi stuk werk. Hoe eerder de nieuwe
regels worden vastgesteld en in werking treden, hoe beter.

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.