Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de Vaste Commissie
voor Justitie van de Tweede Kamer

Den Haag, 21 februari 1995
Ons kenmerk: 3.1.4/3


Geachte mevrouw, mijnheer,

Inzake:         wetsvoorstel 23 993 - concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen

Namens de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten bied ik u hierbij aan het advies inzake bovengenoemd wetsvoorstel. Dit advies is opgesteld door de adviescommissie Straf-recht van de Algemene Raad. De Raad kan zich verenigen met het in het advies gestelde.

De hoofdpunten uit het advies zijn:

1.        Er wordt geen principiële argumentatie gegeven voor het voorstel zowel de verwijtbare als de opzettelijke gedraging als misdrijf te bestempelen. Dat terwijl het onderscheid tussen een verwijtbare en een opzettelijke gedraging in de praktijk grote gevolgen kan hebben.
        De nagestreefde eenvormigheid kan ook bereikt worden door de verwijtbare gedraging op te nemen in boek 3 Sr, dat de overtredingen bevat.

2.        Het ware wenselijk de uitsluiting van de mogelijkheid van samenloop uit te breiden tot de artikelen 227a en 227b nieuw Sr.

Daarnaast bevat het advies nog enige opmerkingen over het bestanddeel "redelijkerwijs moet vermoeden".
Gaarne verwijs ik u voor een uitvoeriger beschouwing naar bijgevoegd advies.
Tot een nadere mondelinge toelichting zijn wij graag bereid.

Hoogachtend,


mr J.E. Biesma
                                                                ***


ADVIES VAN DE ADVIESCOMMISSIE STRAFRECHT
INZAKE HET WETSVOORSTEL "CONCENTRATIE STRAFBAARSTELLING
FRAUDULEUZE GEDRAGINGEN"  (NR. 23 993)


De adviescommissie heeft met instemming kennisgenomen van het in dit wetsvoorstel opgenomen streven te komen tot een eenvormige regeling van de strafbaarstelling van frauduleuze gedragingen. De adviescommissie plaatst bij het wetsvoorstel de volgende kanttekeningen.
1.        In de fiscale wetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen het verwijtbare en het opzettelijke verzuim bij de verstrekking van voor de heffing relevante informatie (art. 68 AWR). Een verwijtbaar verzuim levert een overtreding op, terwijl een opzettelijk verzuim een misdrijf is. Het onderscheid tussen misdrijf en overtreding heeft een groot aantal gevolgen voor de strafrechtelijke benadering van een dergelijk verzuim. Te noemen vallen:

        - het competente forum (art. 56 RO)
        - het al dan niet strafbaar zijn van een poging
                (artt. 45 en 46a Sr)
        - medeplichtigheid (art. 52 Sr)
        - meerdaadse samenloop (artt. 57, 58 en 60 Sr)
        - verjaringstermijn (art. 70 Sr)
        - politie-transactie (art. 74c Sr)
        - bepaalde formele bevoegdheden (bijv. art. 55 en 162 Sv)

2.        In het onderhavige wetsvoorstel zijn zowel de verwijtbare als de opzettelijke gedraging tot misdrijf bestempeld. De verklaring hiervoor wordt niet principieel beargumenteerd. In de memorie van toelichting wordt zelfs aangegeven dat de kwalificatie van de verwijtbare gedraging als misdrijf "minder dwingend geïndiceerd" is (MvT pag. 5, tweede alinea; aangenomen wordt dat in regel 7 van deze alinea na het woord misdrijf de woorden "indien geen sprake is van opzet" of woorden van dergelijke strekking zijn weggevallen). Als enige bezwaar wordt in de Memorie van Toelichting genoemd dat de thans voorgestelde concentratie van fraudebepalingen zou worden doorbroken indien de verwijtbare gedraging in het derde boek van het Wetboek (dat de overtredingen bevat) zou worden opgenomen i.p.v. in het tweede boek, dat de misdrijven bevat. De adviescommissie acht dit argument niet sterk. Ook indien de verwijtbare gedraging in boek 3 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen, wordt het beoogde doel van het wetsvoorstel, te weten het creëren van eenvormigheid in het oerwoud van bijzondere regelgeving, bereikt. Concentratie in het Wetboek van Strafrecht is daartoe voldoende, het hoeft niet perse in hetzelfde boek, laat staan in hetzelfde artikel. Ook boek 3 bevat overigens antifraudebepalingen: zie bijvoorbeeld art. 435 en art. 440 Sr.

        De adviescommissie pleit dan ook voor een onderscheid tussen misdrijven (de opzettelijke gedragingen) en overtredingen (de verwijtbare gedragingen).

3.        Een tweede kanttekening betreft de eendaadse samenloop in de zin van art. 55, lid 2 Sr, die ontstaat indien de artt. 227a en 227b nieuw Sr tevens zien op verstrekkingen die hun grondslag vinden in fiscale regelingen, zoals bijvoorbeeld destijds de WIR (vergelijk HR 23 februari 1982, NJ 1982, 647).

        In wetsvoorstel 23 470 wordt een samenloop tussen art. 69 nieuw AWR en art. 225 Sr uitgesloten (art. 69 lid 4 nieuw AWR). Het is wenselijk deze uitsluiting tevens uit te breiden tot de artikelen 227a nieuw en 227b nieuw Sr.

4.        Het bestanddeel "redelijkerwijs moet vermoeden" komt in artikel 227a nieuw Sr twee keer voor, namelijk (a) ten aanzien van de waarheid van de verstrekte gegevens en (b) ten aanzien van het belang van deze gegevens, terwijl in artikel 227b nieuw Sr "redelijkerwijs moet vermoeden" alleen ziet op (b) het belang van de gegevens.

        In de Memorie van Toelichting wordt de relatie met (a) omschreven als "terwijl de informant met die onwaarheid bekend had behoren te zijn" (MvT, p. 4, par. 2.4.), maar ook als, "het redelijk vermoeden dat bij de verstrekker van de informatie omtrent de onwaarheid dient te bestaan" (MvT, p. 9, voorl. alinea). Dit laatste geobjectiveerde criterium verdient de voorkeur.

5.        Ten aanzien van de relatie tot (b) wordt als norm gesteld de "van de gemiddelde burger te eisen deskundigheid en zorgvuldigheid" (MvT, p. 10, eerste alinea). Dit criterium kan tot gevolg hebben dat potentiële uitkeringsgerechtigden die geen ervaring hebben met de gronden van een uitkering al te snel onder de werking van de strafwet vallen.

6.        Tot slot: de Memorie van Toelichting vermeldt op pagina's 12 en 13 in de aanhef van de paragrafen 5.4, 5.5. en 5.6 ten onrechte 227 "h" Sr; bedoeld zal zijn 227 "b" Sr.

Den Haag, 17 februari 1995

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.