Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De heer Mr E.H.M. Hirsch Ballin
Minister van Justitie
Ministerie van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG

Den Haag, 30 juli 1997
Ons kenmerk: 1.02.48/jeb
Uw kenmerk: 395624/93/6


Mijnheer de Minister,

betreft: het concept-voorstel van wet betreffende wijziging van het wetboek van strafvordering m.b.t. het proces-verbaal van de terechtzitting en het vonnis.      

Namens de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten doe ik u hierbij toekomen het advies betreffende het conceptvoorstel van wet aangaande wijziging van het wetboek van strafvordering m.b.t. het procesverbaal van de terechtzitting en het vonnis, dat is opgesteld door de adviescommissie Strafrecht van de Orde. De Algemene Raad kan zich geheel verenigen met de strekking van het advies, en zou met name de volgende punten nogmaals onder uw aandacht willen brengen.

- Het is nog onduidelijk wat exact de gevolgen zijn voor de verdachte die erkent het telaste gelegde feit te hebben begaan. Waarom zou de advocaat zijn cliënt adviseren te kiezen voor een kwalitatief mindere procedure, indien hij daarvan geen of slechts ongewis voordeel mag verwachten ?  Welk praktisch nut kan er dan nog van deze regeling worden verwacht ?

- Het niet uitwerken van vonnissen beïnvloedt de kwaliteit en zorgvuldigheid van de rechterlijke besluitvorming in belangrijke mate negatief. Immers, de plicht tot uitwerking van een vonnis dwingt de rechter tot verantwoording van de gebezigde bewijsmiddelen. Het volledig uitschrijven daarvan levert bovendien de gewenste duidelijkheid op voor degene die in beroep of cassatie gaat.


Voor het overige moge ik u verwijzen naar het bijgevoegd advies.

Hoogachtend,



mr F. Heemskerk
algemeen secretaris
c.c. mr F. van Asbeck.
                                                        ***


        Nader advies van de Adviescommissie Strafrecht over
        het conceptwetsontwerp met betrekking tot de "kop-staart-vonnissen" en de vereenvoudigde procedure tegen bekennende verdachten

De Adviescommissie stelt vast dat op enkele belangrijke punten aan de (mede) door haar en de Algemene Raad geformuleerde kritiek tegemoet is gekomen. In de eerste plaats is dit ontwerp teruggekeerd naar de optie van de Commissie Moons met betrekking tot het moment waarop de verdachte kan kiezen voor de vereenvoudigde procedure. Volgens de Commissie Moons dient deze keuze ter terechtzitting, dus ten overstaan van de rechter te worden gemaakt. Het eerder ter consultatie aangeboden voorstel had dit moment verlegd naar het verhoor door de opsporingsambtenaar. Daartegen zijn door de Algemene Raad zwaarwegende bezwaren aangevoerd, die in het voorliggende ontwerp zijn gehonoreerd.
Ook valt te waarderen, dat het voorstel met betrekking tot de vereenvoudigde procedure nu in samenhang met de regeling van de verkorte vonnissen en processenverbaal der terechtzitting wordt gepresenteerd.

Een derde verbetering betreft de definitie van het begrip "bekennende verdachte" (art. 366a lid 2), waarin een omissie is hersteld. Voorts is in de Memorie van Toelichting ingegaan op tal van - mede van de kant van de Orde - opgeworpen complicaties. De opsteller van het ontwerp realiseert zich, zo kan men uit deze beschouwingen (par. 9 MvT) afleiden, zeer wel dat het emplooi voor deze bijzondere procedure beperkt is, en dat door de verdachte (de verdediging) aangevoerde, of door de rechter ambtshalve vastgestelde verwikkelingen spoedig zullen leiden tot het alsnog kiezen voor het gewone spoor.
Het omgekeerde is trouwens ook mogelijk, maar lijkt niet raadzaam. Het is daarom de vraag of de wet de rechter de mogelijkheid moet geven ook later dan na het voordragen van de zaak de behandeling op het "eenvoudige spoor" te zetten.

Alles bijeen genomen is de vraag: "Waarom bekennen?" niet echt beantwoord. Zie daarover het geestige artikel van N. Jörg onder die titel in de bundel: "Symposium: Een afzonderlijke procedure voor bekennende verdachten" (Arnhem. Gouda Quint 1993, pp 87 - 92). Voor de verdachte valt niets te verdienen met een keuze voor de vereenvoudigde procedure, afgezien van de nauwelijks vaststelbare "beloning" voor de betoonde coöperativiteit bij de strafoplegging. Voor de rechtsgeleerde raadsman betekent dat, dat hij zijn cliënt zou moeten adviseren te kiezen voor een procedure van mindere kwaliteit met het oog op een zeer ongewisse premie. Een dergelijk advies mag men van een consciëntieus advocaat in redelijkheid niet verwachten. De vergelijking met het doen van afstand van het recht in hoger beroep te gaan bij de unus iudex dringt zich op.

Onbevredigend acht de Adviescommissie het, dat het ontwerp de mogelijkheid openlaat om zaken ad informandum te voegen. De motivering in MvT par. 12, ontleend aan het rapport van de Commissie Moons, is door A.A. Franken terecht als "retoriek" aan de kaak gesteld. Met deze auteur meent de Adviescommissie, dat deze praktijk praeter legem na invoering van een vereenvoudigde procedure voor bekennende verdachten geen bestaansgrond meer heeft. Dat behoeft geen taakverzwaring voor de zittende magistratuur te betekenen, omdat er goede alternatieven zijn (beleidssepot, vereenvoudigde procedure) (vgl. A.A. Franken, Voeging ad informandum in strafzaken, Arnhem (Gouda Quint) 1993, pp 235 - 236).

Wat betreft de materie van de verkorte vonnissen en processen-verbaal valt nog het volgende op te merken.
Het ontwerp beoogt de legalisering van de bestaande praktijk, waarin contra legem deze uiterst belangrijke processtukken in het geheel niet, of niet binnen de wettelijke termijn worden uitgewerkt. De cassatierechter heeft deze gang van zaken gebillijkt.
Terecht betoogt de Memorie van Toelichting, dat een dergelijke discrepantie tussen wet en praktijk niettemin onaanvaardbaar is. De praktijk is door de onderzoeker P. Mevis in kaart gebracht. Uit dit onderzoek kwamen grote verschillen tussen de colleges naar voren.
De Adviescommissie stelt voorop, dat met name het niet uitwerken van vonnissen de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de rechterlijke besluitvorming negatief beïnvloedt. De bewijsconstructie komt immers pas goed uit de verf als de gebezigde bewijsmiddelen geheel worden "uitgeschreven". Alleen dan is ook controle door hogere instanties mogelijk. Met name in hoger beroep dient deze overweging zwaar te tellen. Een voorbeeld: betekende de invoering van de unus in appèl reeds een verlies aan kwaliteit, wanneer deze unus-rechter ook nog eens kan "profiteren" van de voorgestelde stroomlijning (het stempelvonnis; vgl. art. 415) wordt toch een grens van aanvaardbaarheid overschreden. Het valt op dat enkele gerechtshoven hebben verklaard altijd schriftelijk arrest te wijzen in enkelvoudig behandelde zaken, terwijl andere hoven nu het stempelvonnis toepassen zolang geen rechtsmiddel is aangewend (par. 6 MvT). Waarom kiest het ontwerp hier voor de gemakkelijke, maar kwalitatief gezien minst aantrekkelijke weg?

Meer in het algemeen meent de Adviescommissie, dat een toekomstige regeling de norm moet ontlenen aan de praktijk van de colleges die kennelijk het meest efficiënt werken, omdat zij kans zien de meeste waarborgen te scheppen voor een kwalitatief goede afwikkeling, die het huidige wettelijk systeem het meest benadert.


's-Gravenhage, 4 januari 1994

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.