Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen



Commentaar Nederlandse Orde van Advocaten
concept vergoedingenbesluit
(versie, toegestuurd bij brief van 12 juni 1998)


Een wijziging van het vergoedingenbesluit overeenkomstig de voorstellen van de Werkgroep Herijking toevoegingsvergoedingen kan naar het oordeel van de Orde slechts worden ingevoerd als aan de volgende voorwaarden is voldaan.

1.        De gemiddelde uurvergoeding moet eerst worden verhoogd tot f 150, met het vooruitzicht op een verhoging tot f 180 twee jaar daarna.
2.        Alle betrokkenen moeten goed zijn voorbereid op de wijziging. Dat betekent dat de Raden voor Rechtsbijstand geheel gereed moeten zijn voor de verwerking van de declaraties onder het nieuwe regime en dat een uitgebreide, tijdige voorlichting aan de advocatuur heeft plaatsgevonden.
3.        Er moet enige toezegging zijn over de financiering van de specialistenopslag, zoals bedoeld in art. 39 van het concept-vergoedingenbesluit; deze mag niet budgettair neutraal worden ingevoerd, waardoor de vergoedingen voor niet-specialisten zouden moeten worden verlaagd.


Artikelsgewijs

Artikel 3: basisbedrag
Het basisbedrag dient bij invoering van het besluit te worden gesteld op f 150.
Per 1 januari 2002 dient het te worden gesteld op f 180.

Verwezen wordt naar de eis van de Nederlandse Orde van Advocaten om naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand (commissie Maan), de gemiddelde uurvergoeding op te hogen. Verwezen wordt tevens naar de motie Dittrich waarin gevraagd wordt de toevoegingsvergoedingen te verhogen.
Hoe wordt een en ander (na politieke besluitvorming) – tijdig – in het besluit gevat?

Artikel 4: kosten rechtzoekenden
Ook doorberekening van rolwaarnemingskosten bij kantongerecht moet mogelijk blijven.

Bij navraag blijkt dat vrijwel in alle kantongerechten nog gebruik gemaakt wordt van de rol en van het instituut rolgemachtigde, op verzoek van de kantongerechten.
Het moge juist zijn dat een rolwaarnemer niet verplicht is (zoals de toelichting op blz. 15 vermeldt), niet juist is dat deze niet meer verplicht is. Immers de verplichting heeft nooit bestaan. Ook bij de rechtbank bestaat de verplichting niet. Ook onder het oude vergoedingenbesluit bestond dus niet de verplichting van een rolwaarnemer. De motivering in de toelichting klopt dus niet. Er is dan ook geen reden thans de mogelijkheid af te schaffen om deze kosten van rolwaarnemen bij de rechtzoekenden in rekening te brengen. Het wegvallen hier kan leiden tot een andere wijze van afhandeling van rolzaken bij het kantongerecht; het is de vraag of dat door alle betrokkenen als wenselijk wordt ervaren. Aangezien naar dezerzijds is gebleken, de behoefte aan een dergelijke waarneming en het gebruik van de rol nog breed bestaat, dient in dit artikel de zinsnede gehandhaafd te blijven: “rolverrichtingen in kantongerechtszaken”.

Artikel 5: Vergoedingsnormen voor procedures

In het derde lid zou voor de hoofdzin moeten worden toegevoegd: “en de in artikel 1 genoemde instantie reeds voor de zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 schriftelijk heeft bekend gemaakt dat de bestreden niet langer in stand zal blijven”.

Het derde lid is immers een uitzondering op de situatie, vermeld in het tweede lid. Zonder de voorgestelde toevoeging zou het derde lid het tweede lid opzij kunnen zetten en dat is niet de bedoeling.

Artikel 8: Korting bij echtscheidingszaken zonder tegenspraak
Is het juist dat de grens voor bewerkelijkheid ook drie punten lager ligt, dus op (3 x 7 =) 21 en niet op (3 x 10 =) 30?
Juist in deze zaken waarin de tegenpartij – formeel – geen verweer voert, is vaak een uitgebreide onderhandeling of bemiddeling toegepast. Het is voor de praktijk belangrijk om te weten waar de grens voor bewerkelijkheid ligt en dat daarover geen misverstand bestaat.

Artikel 13: bewerkelijke zaak
In het eerste lid zouden geschrapt moeten worden de woorden “aan de procedure” en in het tweede lid de woorden “aan de zaak”.
De bedoeling is immers dat na het bereiken van de tijdgrens aan elk extra uur één punt wordt toegekend, terwijl de declaratie voor de tot dan toe verrichte werkzaamheden leidt tot de vaststelling van een forfaitaire vergoeding (vergelijk het rapport van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand pagina 46, bovenste alinea). De formulering “aan de procedure” of “aan de zaak” werkt verwarrend.

Geldt deze regeling ook voor de voorwaardelijke toevoeging?
Er is niet voorzien in een uitzondering en dat lijkt terecht. Als na afloop van de rechtsbijstand de kosten verhaald zijn op een derde, of de financiële draagkracht van de verzoeker de inkomensgrenzen overschrijdt, geeft de Raad voor Rechtsbijstand geen definitieve toevoeging af en moet de advocaat alsnog zijn declaratie indienen bij de cliënt. Zeker in een bewerkelijke zaak, waar de kosten per definitie aanzienlijk zijn, is het redelijk dat het risico van incasso niet uitsluitend wordt gedragen door de advocaat en enigszins gedeeld wordt met de Raad.

De grens voor bewerkelijkheid bij advieszaken dient te worden gelegd bij (3 x 6=) 18 uren en niet bij 24 uren.
Het is onduidelijk waarom bij advieszaken de grens niet direct is herleid tot het aantal ‘basis’uren terwijl dat bij procedures wel het geval is.
De vergoeding bij bewerkelijke advieszaken wijkt ongunstig af van het huidige vergoedingenregime. Dit kan gelet op het rapport van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand niet de bedoeling zijn. In het nieuwe systeem bedraagt de vergoeding voor de gewerkte uren tussen 6 en 24 uren : 8 x  f 121 = f 968. In het huidige systeem bedraagt de vergoeding voor de uren 8 t/m 15 : 80% x f 1.392 = f 1.114. Het verschil in beloning voor de bewerkelijke uren tussen (nu) 15 en (straks) 24 is f 146 minder dan in het huidige systeem. Dit achten wij onaanvaardbaar hoog. Het verschil wordt niet goedgemaakt door het feit dat de nieuwe vergoeding voor de uren tussen 7 en 15 hoger is dan de oude vergoeding.
Een redelijk compromis lijkt ons de bewerkelijkheidsgrens voor advieszaken daarom te leggen bij (3 x 6 =) 18 en niet 24.

De ervaring heeft geleerd dat de Raden voor Rechtsbijstand soms geruime tijd nodig hebben voor een beslissing op een verzoek om een zaak als bewerkelijk te kwalificeren. De Raden zullen naar onze mening dan ook een regeling moeten treffen die voorkomt dat er “gaten vallen”, bijvoorbeeld doordat rekening wordt gehouden met de tijd besteed aan rechtsbijstand vóór de goedkeuring van de begroting, respectievelijk de vervolgbegroting. (Zie voorts het commentaar bij artikel 31.)

Artikel 16: gevangenhoudingstoeslag
De tekst zou kunnen leiden tot de conclusie dat als de gevangenhouding niet wordt bevolen, naar aanleiding van de eerste raadkamerzitting (en dus de verdachte zijn vrijheid niet krachtens een bevel tot gevangenhouding is ontnomen) de toeslag van drie punten niet zou worden gegeven.

Dat is in strijd met de bedoeling van de Commissie herziening vergoedingen rechtsbijstand. Het kan niet zo zijn dat de werkzaamheden met betrekking tot de eerste raadkamerzitting (voorbereiding, gesprek met cliënt, bijwonen van de zitting) in het geheel niet zouden kunnen worden vergoed. De kwaliteit van de rechtshulp zou daarmee worden afgestraft.

De laatste alinea van de toelichting op dit artikel, klopt niet. De piketregeling biedt geen vergoeding voor het geval de verdachte zijn vrijheid is ontnomen door een bevel tot bewaring. De piketvergoeding ziet alleen op de aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor voorafgaand aan de vordering tot bewaring. Deze (piket-)vergoeding wordt gegeven ongeacht de vraag of de bewaring wordt bevolen of niet.
In het geval de bewaring wordt bevolen, maar de vrijheidsontneming niet wordt voortgezet omdat de vordering tot gevangenhouding wordt afgewezen, wordt dus in het nieuwe vergoedingenbesluit ten onrechte geen extra vergoeding gegeven.

Artikel 17: toeslag getuigenverhoor en descente
De toelichting vermeldt dat in het geval de getuige niet is verschenen geen toeslag wordt toegekend; dit is niet redelijk. De vergelijking met een zitting dient te worden doorgetrokken; ook als de getuige/verdachte niet verschijnt maar de raadsman wel (en hij heeft dan uiteraard werkzaamheden verricht) dient en vergoeding plaats te vinden.
Ook bij de vergoeding van de reiskosten en reistijd zou dit in de praktijk problemen kunnen opleveren omdat in het geval de getuige niet is verschenen zou kunnen worden geredeneerd dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, waarvoor ook de reistijd en kosten niet behoeven te worden vergoed. De artikelen 25 en 25 spreken van “reizen naar de zitting”.

Wij nemen aan dat de getuige-deskundige in dit verband op één lijn wordt gesteld met de getuige en binnen deze regeling valt.

Niet in de tekst van het besluit of toelichting is genoemd de Oslo-confrontatie of andere confrontatie waarbij in het kader van het gvo de raadsman wordt uitgenodigd aanwezig te zijn. Dit ware in de toelichting te vermelden.

Artikel 18: zittingstoeslag
Met de voorgestelde tekst worden problemen in de praktijk verwacht; ook is de laatste tekst een verbetering, het begrip “aanhoudingszitting” uitgelegd in de uitzonderingen a en b van lid 1 maakt het geheel gecompliceerd.
Voorgesteld wordt om het begrip “inhoudelijk” naar het eerste lid over te brengen, de uitzonderingen sub a en b te laten vervallen en in de toelichting uit te leggen wat in ieder geval wel en niet onder “inhoudelijk” wordt verstaan. Niet-inhoudelijk kan worden uitgelegd door de situatie te vermelden die nu onder a en b wordt beschreven. Inhoudelijk is bijvoorbeeld ook een zitting waarin de condities worden behandeld waaronder voorlopige hechtenis plaats vindt, of wordt verlengd.

Artikel 22: bewerkelijke zaken
“In de strafzaak” in het eerste en tweede lid dient te worden geschrapt. Verwezen wordt naar de opmerkingen bij artikel 13.

Artikel 31: declaratie/afrekening bewerkelijke zaken
Het eerste lid moet zodanig worden geformuleerd dat alle tijd die ervoor in aanmerking komt, wordt vergoed en er geen gaten vallen. In het eerste lid zou het woord “bij” kunnen worden vervangen door de woorden “enige tijd voor” of “tijdig bij”.
Gewezen wordt hier nogmaals op de huidige praktijk van toestemming voor bewerkelijkheid. Die leidt door de trage afhandeling regelmatig tot grote problemen. Als eerst “bij het bereiken van de in artikel 13 en 22 genoemde tijdgrens” een begroting kan worden overgelegd, betekent dit dat er een overlapping in tijd ontstaat waarvan het onzeker is of daar ook toestemming voor wordt verleend. De behandeling van een strafzaak laat nu eenmaal niet op zich wachten. Zonodig wacht de Raad met het vaststellen van de (forfaitaire) vergoeding, tot de bedoelde tijdgrens daadwerkelijk is bereikt, maar de advocaat heeft dan in elk geval al een beslissing of hij de zaak kan voortzetten of niet.

Dit is ook overeenkomstig de gedachte van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand om de communicatie tussen Raad en advocaat te verbeteren. Het strekt ook tot voordeel van de Raad om in een zo vroeg mogelijk stadium te weten dat deze zaak een bewerkelijke wordt. Wachten met de begroting en de toestemming tot eerst de bewerkelijke grens is overschreden is onhaalbaar.

In het eerste lid dient in de tweede zin “overlegt hij een begroting” te worden gewijzigd in “legt hij een begroting over”.

In het vierde lid ontbreekt een verwijziging.

Artikel 39: afwijkende vergoeding
Zie ook onze aantekeningen bij artikel 3; zonder budget is dit artikel 39 een loze bepaling; bij invoering moet duidelijk zijn dat artikel 39 ook inhoud heeft.

Asiel
Onduidelijkheid bestaat over de OC-spreekuurvergoeding. Is het juist dat van de aparte OC-spreekuurvergoeding wordt afgestapt teneinde niet twee verschillende betalingsregimes naast elkaar te hebben? Het lijkt dan ook duidelijk dat er voor het OC-spreekuur één toevoeging wordt afgegeven. Deze wordt als advies gedeclareerd tot 6 uur in het algemeen, in uitzonderingsgevallen meer dan 6 uur. Heeft het OC-spreekuur nog het gevolg dat er een bezwaarschrift moet worden geschreven dan is dit in het nieuwe stelsel geen advies maar een procedure. dit betekent per definitie een nieuwe toevoeging op andere basis. Wordt de procedure niet doorgezet dan wordt de toevoeging gedeclareerd als advies maar valt niet onder het bereik van een eerder afgegeven  OC-spreekuur-toevoeging.
Gewezen wordt op de huidige reiskostenvergoeding bij het OC. Onderzoekcentra zijn vaak niet bereikbaar met het openbaar vervoer. De nieuwe reistijd- en reiskostenvergoedingen moeten uiteraard ook van toepassing kunnen zijn bij het OC (=advies) en mogen vervolgens niet substantieel lager uitvallen.

Bij asiel verwacht men door de nieuwe bewerkelijke-adviesregeling (zie aantekeningen bij artikel 12) een verslechtering als het gaat om een second opinion.

Het aantal punten voor asiel (7) dient verhoogd omdat de vaststelling van 7 punten tot stand is gekomen op ondeugdelijke grondslag. (Wij verwijzen naar eerdere contacten asieladvocatuur met departement.)
Hetzelfde geldt (mm) voor het aantal punten in WoBZ-zaken. Ook hierover heeft overleg plaatsgevonden ten departemente.

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.