Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De heer Mr A.H. Korthals
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag

Den Haag, 16 maart 1999
Dossiernummer: 3.2.7/2


Mijnheer de minister,

Betreft: concept wetsvoorstel Documentatie vennootschappen

Bij brief van 7 december jl. verzocht u de Algemene Raad om advies over het concept wetsvoorstel Documentatie vennootschappen. Het concept is voorwerp van bespreking geweest in de ad hoc adviescommissie Documentatie vennootschappen van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De adviescommissie heeft bijgaand preadvies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen.

De Algemene Raad onderschrijft het doel van het wetsvoorstel, namelijk het registreren van gegevens om de uitvoering van het toezicht op naamloze en besloten vennootschappen in het kader van de afgifte van verklaringen van geen bezwaar te bevorderen. Daarnaast kunnen geregistreerde gegevens worden gebruikt voor het inroepen van de bestuurdersaansprakelijkheid en voor de uitvoering van de garantstelling curatoren. Bovendien wordt met het wetsvoorstel bedoeld een bijdrage te leveren aan het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten gepleegd door middel van vennootschappen.

De Algemene Raad is van oordeel dat het aanbeveling verdient niet alleen de doeleinden genoemd in artikel 2, eerste lid, maar ook de doeleinden, genoemd in artikel 2, tweede lid, op te nemen in de considerans bij het wetsvoorstel.

Verder vindt de Algemene Raad dat de voorgestelde centralisering van faillissementsregisters, de registers van surséances van betaling en de registers van de van toepassing verklaarde schuldsaneringregelingen zo spoedig mogelijk moet worden ingevoerd. Dat draagt bij aan de rechtszekerheid in het economische verkeer. De Algemene Raad heeft echter de voorkeur voor regeling daarvan in een aparte wet, mede omdat deze centralisering niet noodzakelijk is voor het bereiken van de met dit wetsvoorstel beoogde doeleinden.

Tenslotte dient het wetsvoorstel op sommige punten in overeenstemming te worden gebracht met Europese en nationale wetgeving op het gebied van persoonsregistraties. Het "doelbindingsbeginsel" brengt mee dat persoonsgegevens alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Dit zou beter tot uitdrukking kunnen worden gebracht in artikel 2 van het wetsvoorstel.

In dat verband is het bovendien twijfelachtig of een beslissing omtrent een Verklaring van geen bezwaar mag worden genomen op basis van gegevens uit het Politieregister. Het verdient aanbeveling om de politieregisters als bron van registratie te schrappen.

Voor het overige verwijs ik u naar bijgevoegd preadvies.

Hoogachtend,


Florine Bouritius,
Advisering wetgeving.

ADVIES INZAKE WETSVOORSTEL DOCUMENTATIE VENNOOTSCHAPPEN

1.        INLEIDING

Bij brief van 7 december 1998 ontving de Nederlandse Orde van Advocaten een verzoek van de Minister van Justitie om advies uit te brengen met betrekking tot het ontwerp-wetsvoorstel Documentatie vennootschappen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten besloten tot de  instelling van een ad hoc-adviescommissie Documentatie vennootschappen1. Na verkregen advies van de ad hoc-adviescommissie Documentatie vennootschappen kan de Nederlandse Orde van Advocaten als volgt adviseren.

2.        SAMENVATTING

Met het oog op de doeleinden van het wetsvoorstel dient het te worden toegejuicht. De doeleinden als verwoord in artikel 2 van het wetsvoorstel worden door de Nederlandse Orde van Advocaten onderschreven.

Hoewel niet uitdrukkelijk als doeleinde omschreven, beoogt het wetsvoorstel tevens de centralisering van de faillissementsregisters, de registers van surséances van betaling en de registers van de van toepassing verklaarde schuldsaneringsregelingen. Het is voor de (rechts)praktijk van belang dat een dergelijke centralisering van registers zo spoedig mogelijk wordt ingevoerd. Aangezien de beoogde centralisering niet instrumenteel is aan de verwezenlijking van de in artikel 2 van het wetsvoorstel verwoorde doeleinden, verdient het overweging om de centralisering in een apart wetsvoorstel te regelen.

Het wetsvoorstel heeft voor een belangrijk deel betrekking op de verwerking van persoonsgegevens. In sommige opzichten dient het wetsvoorstel in overeenstemming gebracht te worden met Europese en nationale wetgeving op het gebied van persoons-registraties. Dit geldt met name voor het zogenoemde doelbindingsbeginsel. Ook valt op dat de "vaste gebruikers" niet behoeven te voldoen aan de protocolplicht.

Het wetsvoorstel noemt de politieregisters als een bron van registratie. Gegevens die zijn ontleend aan politieregisters mogen blijkens het wetsvoorstel echter niet verstrekt worden. Dergelijke gegevens zijn kennelijk bedoeld voor intern gebruik door de Minister van Justitie in het kader van de afgifte van Verklaringen van geen bezwaar. De politieregisters bevatten echter onder meer informatie, waaruit niet meer dan een verdenking blijkt. Dergelijke gegevens behoren bij de afgifte van een Verklaring van geen bezwaar geen rol te spelen. Het verdient aanbeveling om de politieregisters als bron van registratie te schrappen.

Het wetsvoorstel kan op een aantal punten nader worden uitgewerkt. Voorts bevat het wetsvoorstel een aantal inconsistenties. Een en ander zal in de hiernavolgende artikel-gewijze bespreking van het wetsvoorstel worden besproken.

3.        HET TE BECOMMENTARIËREN VOORSTEL

Het wetsvoorstel beoogt de uitvoering van het toezicht op naamloze en besloten vennootschappen in het kader van de afgifte van Verklaringen van geen bezwaar te bevorderen. Voorts beoogt het wetsvoorstel een bijdrage te leveren aan het voorkomen en bestrijden van misbruik van vennootschappen, alsmede het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten gepleegd door middel van vennootschappen. Teneinde deze doeleinden te verwezenlijken, voorziet het wetsvoorstel in een centrale registratie van gegevens uit verschillende bronnen (zie artikel 4 van het wetsvoorstel). De in het wetsvoorstel bedoelde gecentraliseerde registratie van gegevens vindt in de praktijk reeds plaats door middel van het systeem Vennoot '98. Het voorgestelde wetsvoorstel verschaft aan dit systeem een wettelijke basis.

Het wetsvoorstel sluit aan bij de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, alsmede bij de Wet bescherming persoonsgegevens, die strekt tot implementatie van voormelde richtlijn.

Het wetsvoorstel voorziet voorts, als gezegd, in de centralisering van onder meer faillissementsregisters. Thans wordt door iedere rechtbank afzonderlijk een register aangehouden.

4.        ARTIKELGEWIJZE BEOORDELING VAN HET VOORSTEL

Considerans

Het verdient aanbeveling om in de considerans te verwijzen naar alle doeleinden van de Wet documentatie vennootschappen, en niet slechts naar de afgifte van Verklaringen van geen bezwaar door de Minister van Justitie. Toegevoegd moeten worden alle doeleinden als verwoord in artikel 2 lid 2 van het wetsvoorstel.

Blijkens artikel 11 van het wetsvoorstel wordt tevens beoogd de centralisering van de faillissementsregisters, de registers van surséances van betaling en de registers van van toepassing verklaarde schuldsaneringsregelingen. Een dergelijke centralisering is niet instrumenteel aan de verwezenlijking van de in de considerans of in artikel 4 van de wet genoemde doeleinden; de betekenis daarvan is verderstrekkend en zou derhalve als een apart doeleinde kunnen worden opgenomen. Het verdient overweging om de centralisering van het faillissementsregister bij separate wet tot stand te brengen.

Tenslotte zal in het onderstaande de vraag aan de orde komen of heffing en invordering van belasting als een zelfstandig doeleinde moet worden aangemerkt. In het bevestigende geval kan daar in de considerans melding van worden gemaakt.

Artikel 1

Artikel 1 sub b van het wetsvoorstel definieert "registratie" als de verzameling van gegevens ten behoeve van de doelstellingen, beschreven in artikel 2. De Wet bescherming persoonsgegevens (hierna de "WBP") spreekt van "doeleinden" in plaats van "doelstellingen". Het heeft de voorkeur om in het onderhavige wetsvoorstel dezelfde terminologie aan te houden.

Blijkens de toelichting op artikel 1 sub b wordt voor de definitie van "registratie" verwezen naar de WBP. De WBP heeft slechts betrekking op natuurlijke personen. De indruk wordt aldus ten onrechte gewekt dat de Wet documentatie vennootschappen zich eveneens beperkt tot natuurlijke personen, terwijl deze wet voorziet in registratie van gegevens betreffende rechtspersonen en de "daaraan verbonden" natuurlijke personen. Deze indruk dient te worden weggenomen.

Artikel 1 sub c definieert "gegeven" als een persoonsgegeven en elk ander gegeven dat verband houdt met een vennootschap, dan wel een daarmee verband houdende andere rechtspersoon. Echter, niet alleen vennootschappen, maar ook andere rechtspersonen worden gebruikt voor criminele doeleinden of worden "misbruikt" (dit geldt met name voor de stichting). Het verdient dan ook overweging om de werking van de wet uit te breiden naar alle rechtspersonen, die een onderneming drijven. Een vergelijkbare definitie wordt gehanteerd in artikel 1 sub d van de Wet op de ondernemingsraden en in artikel 2 lid 1 sub d van de Wet op de vennootschapsbelasting.

De uitbreiding van de werking van de Wet documentatie vennootschappen ligt voorts voor de hand aangezien de geregistreerde gegevens blijkens artikel 2 lid 2 sub a tevens kunnen worden gebruikt voor het inroepen van bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissementen. In de eerste plaats zal gedacht zijn aan de bestuurdersaansprakelijkheid als verwoord in artikelen 2:138 en 2:248 BW. De in deze artikelen verwoorde bestuurdersaansprakelijkheid is echter van overeenkomstige toepassing op bepaalde stichtingen (zie artikel 2:300a BW), verenigingen (zie artikel 2:50a BW) en op coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (zie artikel 2:53a BW). Uitbreiding van de werking van de Wet documentatie vennootschappen naar rechtspersonen, die een onderneming drijven sluit derhalve beter aan bij de reeds bestaande anti-misbruikwetgeving.

Het begrip "een daarmee verband houdende andere rechtspersoon" is niet nader gedefinieerd en levert grond op voor onzekerheid. Aangenomen moet worden dat in ieder geval aandeelhouders en bestuurders worden bedoeld en rechtspersonen met dezelfde aandeelhouders en/of bestuurders. Het is echter de vraag of ook registratie is beoogd van (rechts)personen met wie regelmatig zakelijke transacties worden afgesloten. Dit laatste zou gezien het ververwijderde verband ongewenst zijn. Het verdient aanbeveling om het bedoelde verband te definiëren in de wet. De kring van "verbonden" (rechts)personen zou nader gedefinieerd kunnen worden op de wijze als is geschied in artikel 43 van de Faillissementswet. Dit artikel bevat een opsomming van natuurlijke personen en rechtspersonen, die in een bepaalde relatie tot de failliete vennootschap staan. Daarmee wordt aansluiting bij de bestaande anti-misbruikwetgeving verkregen.

Indien in artikel 1 sub c het begrip "vennootschap" wordt vervangen, dan kan artikel 1 sub d, waarin het begrip vennootschap wordt gedefinieerd,  worden aangepast of zelfs geschrapt.

Artikel 2

Het wetsvoorstel sluit aan bij de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna de "Richtlijn") en de WBP, die strekt tot implementatie van de richtlijn.

De Richtlijn is gebaseerd op een aantal privacyrechtelijke beginselen. Diezelfde beginselen lagen reeds ten grondslag aan het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van 28 januari 1981 en aan de in het kader van de ratificatie van dat verdrag tot stand gebrachte Wet persoonsregistraties. Het voorliggende wetsvoorstel moet worden getoetst aan die beginselen, nu het voor een belangrijk deel betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens. Dat het wetsvoorstel ook verwerking van andere gegevens dan persoonsgegevens regelt, doet daaraan niet af.

Artikel 6 van de Richtlijn bepaalt onder meer dat persoonsgegevens alleen voor welbepaalde uitdrukkelijk omschreven doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden (het doelbindingsbeginsel). Met name het laatste zou beter tot uitdrukking gebracht kunnen worden in artikel 2 van het wetsvoorstel.

De geregistreerde gegevens kunnen blijkens artikel 2 lid 2 onder a niet alleen gebruikt worden voor het inroepen van bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissementen, doch ook bij surséances van betaling. Artikelen 2:138 en 2:248 BW hebben echter alleen betrekking op bestuurdersaansprakelijkheid bij een faillissement en niet bij een surséance van betaling. De bewindvoerder voert op grond van artikel 215 Fw samen met de schuldenaar het beheer over diens zaken. Het behoort niet tot de taak van de bewindvoerder, dat hij wordt belast met onderzoek naar bestuurdersaansprakelijkheid.

De Derde Anti-misbruikwet (16 631) bevatte ook wijzigingen in de 'paulianabepalingen', in het bijzonder artikel 43 Fw. De krachtens de Wet documentatie vennootschappen geregistreerde gegevens kunnen dienstig zijn aan de vaststelling door de curator van paulianeuze transacties, juist in verband met artikel 43 Fw. Het verdient wellicht aanbeveling om de doelstellingen van de Wet documentatie vennootschappen in dit opzicht uit te breiden.

Zoals hiervoor reeds opgemerkt is de centralisering van onder meer het faillissementsregister, zoals bedoeld in artikel 11 van het wetsvoorstel een zelfstandig doeleinde. Dat zou in artikel 2 van het wetsvoorstel tot uitdrukking gebracht kunnen worden; of het zou als afzonderlijk wetsvoorstel moeten worden gepresenteerd.

Voorts lijkt ook artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel een zelfstandig doeleinde te bevatten. Artikel 5 lid 3 bepaalt dat de Minister ten behoeve van de opsporing van de strafbare feiten op verzoek van de instantie die met de opsporing van zulke feiten zijn belast voor de duur van het onderzoek persoonsgegevens kan opnemen in de registratie, zonder betrokkenen daarover te informeren. Overigens is het de vraag of artikel 5 lid 3 gehandhaafd dient te worden. Zie hieronder.

Het begrip "strafbare feiten" in lid 2 wordt niet nader gedefinieerd. Moet hieronder in het kader van dit wetsvoorstel tevens worden begrepen lichte vergrijpen zoals (verkeers)overtredingen? Het is noodzakelijk om het begrip "strafbare feiten" nader in te perken. De gegevensregistratie en -verstrekking zou bijvoorbeeld beperkt kunnen worden tot vermogensrechtelijke delicten en delicten die liggen op het terrein waarop de vennootschap werkzaam zal zijn.

Uit artikel 68 e.v. van de Algemene wet rijksbelastingen blijkt dat onder strafbare feiten mede moet worden verstaan belastingfraude. De vraag dringt zich echter op of de Belastingdienst (blijkens de Memorie van Toelichting een vaste gebruiker) de gegevens ook mag gebruiken in het kader van de heffing en de invordering van belasting. In het bevestigende geval zou dit als een zelfstandig doeleinde moeten worden aangemerkt; in verband met de aard en de achtergrond van het voorstel zou het moeten gaan om nader te omschrijven vermogensdelicten.

In artikel 2 sub 1 dient "doelstelling" te worden vervangen door "doeleinde". Voorts is niet duidelijk waarom gesproken wordt van "naamloze en besloten vennootschappen" nu het begrip vennootschap in artikel 1 sub d als zodanig is gedefinieerd (zie evenwel hierboven alinea 18).

Blijkens artikel 2 lid 2 kunnen de gegevens worden gebruikt teneinde bij te dragen aan het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten gepleegd "door middel van een vennootschap". Strafbare feiten worden echter niet alleen door middel van een vennootschap gepleegd, doch ook door vennootschappen zelf. De zinsnede "door middel van" zou dan ook vervangen kunnen worden door "door of door middel van".

Het begrip "misbruik" wordt niet nader gedefinieerd; "misbruik" is geen juridisch algemeen begrip. Aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het instellen van vorderingen of het doen naar onderzoek omtrent noodzaak, haalbaarheid en verhaal van vorderingen als bedoeld  in de artikelen 2:138 en 2:248 BW en de hierboven genoemde bepalingen en artikelen 42 en 43 Fw.

Blijkens artikel 2 lid 2 sub a kunnen de geregistreerde gegevens tevens worden gebruikt voor de uitvoering van de Garantiestellingsregeling curatoren (Stcrt 76; 26 april 1993). Het betreft een Koninklijk Besluit van de Staatssecretaris. Het lijkt onpraktisch om in een wet te verwijzen naar een bepaald Koninklijk Besluit. Immers, een wijziging in het Koninklijk Besluit zou ook een wijziging van de wet noodzakelijk maken.

De Garantstellingsregeling curatoren betreft een wettelijke citeertitel. Ook in het onderhavige wetsvoorstel dient de Garantstellingsregeling curatoren dan ook als zodanig te worden aangeduid, dat wil zeggen met een hoofdletter.

Artikel 3

Dit artikel is overbodig. De in het wetsvoorstel bedoelde algemene maatregelen van bestuur zullen immers geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens. Artikel 51 lid 2 WBP bepaalt reeds dat het College bescherming persoonsgegevens over ontwerpen van dergelijke algemene maatregelen van bestuur wordt gehoord.

Mocht de Minister desalniettemin van mening zijn dat het artikel moet worden gehandhaafd, dan zal het in ieder geval moeten worden gewijzigd. Het refereert namelijk aan de Registratiekamer, terwijl uit de nota naar aanleiding van het verslag2 en de nota van wijziging volgt dat de invoering van de WBP zal worden aangegrepen om de naam van de Registratiekamer te wijzigen in College bescherming persoonsgegevens.

Artikel 4

Artikel 4 lid 2 van het wetsvoorstel bepaalt dat in de registratie op verzoek gegevens kunnen worden opgenomen, die zijn ontleend aan een aantal met name genoemde bronnen. De tekst maakt niet duidelijk wie tot het doen van een dergelijk verzoek gerechtigd is; verduidelijking is gewenst. Op grond van artikel 9 van het wetsvoorstel moet worden aangenomen, dat de Minister van Justitie bevoegd is tot het opnemen van gegevens van de in de hier  genoemde organen en uit de hier genoemde registraties en dat hij daartoe verzoeken tot verstrekking kan richten aan de desbetreffende organen.

Op grond van de Wet politieregisters mogen gegevens uit de politieregisters slechts worden gebruikt voor, kort gezegd, doeleinden die dienstig zijn aan de politietaak. Artikel 6 lid 2 van het wetsvoorstel bepaalt dat gegevens, die zijn ontleend aan onder meer een politieregister niet mogen worden verstrekt. Dergelijke gegevens zijn kennelijk bedoeld voor uitsluitend intern gebruik door de Minister van Justitie en dus meer in het bijzonder, voor de afgifte van Verklaringen van geen bezwaar. De politieregisters bevatten echter onder meer informatie, waaruit niet meer dan een verdenking blijkt. Het is twijfelachtig of een beslissing omtrent een Verklaring van geen bezwaar op basis van een verdenking mag worden genomen. Aangezien andere (vaste) gebruikers in het geheel geen toegang hebben tot gegevens uit de politieregisters, is het wenselijk dat politieregisters als bron van registratie in de zin van het wetsvoorstel worden geschrapt.

Het valt op dat de memorie van toelichting een aantal bronnen noemt, die niet in de opsomming van artikel 4 lid 2 staan vermeld, zoals bijvoorbeeld feiten van algemene bekendheid, faillissementsverslagen en inlichtingen van handelsinformatiebureaus. Indien het daadwerkelijk de bedoeling is dat gegevens uit deze bronnen in het register worden opgenomen, verdient het aanbeveling om deze bronnen ook uitdrukkelijk en limitatief in de wet te vermelden. Het is overigens ongewenst om ook feiten van algemene bekendheid en inlichtingen van handelsinformatiebureaus aan te wijzen als bronnen. Daarmede zou allerhande niet geverifieerde, niet-verifieerbare en speculatieve informatie verzameld worden. Het heeft de voorkeur om de bronnen te beperken tot de bij wet ingestelde registers en overige bij wet openbaar verklaarde informatie, zoals bijvoorbeeld faillissementsverslagen.

Artikel 5

In dit artikel wordt, evenals in artikel 6, de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften gedelegeerd aan de regering. Anders dan in artikel 6 geschiedt dit in artikel 5 zonder nadere normstelling. Niettemin is de regering bij de vaststelling van de desbetreffende algemene maatregelen van bestuur gebonden aan de eerder genoemde privacybeginselen. Het verdient aanbeveling dit in de memorie van toelichting te memoreren. Wellicht zou op grond van Aanwijzing 25 uit de Aanwijzingen voor de regelgeving (die bepaalt dat elke delegatie van regelgevende bevoegdheid in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig mogelijk dient te worden begrensd) ook in het artikel zelf een nadere begrenzing moeten worden aangebracht.

Artikel 5 lid 1 sub b bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die onder meer betrekking hebben op de categorieën personen over wie gegevens in de registratie worden opgenomen. Het verdient aanbeveling om de categorieën personen in de wet nader te definiëren. Evenals bij de definiëring van "gegevens" als bedoeld in artikel 1 sub c van de wet zou aansluiting gezocht kunnen worden bij artikel 43 van de Faillissementswet.

Artikel 5 lid 3 bepaalt dat de Minister van Justitie ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten op verzoek van de instanties die met de opsporing van zulke feiten belast zijn voor de duur van het onderzoek persoonsgegevens kan opnemen in de registratie, zonder betrokkenen daarover te informeren. Ook hier wordt de mogelijkheid open gelaten dat gegevens worden geregistreerd, die niet meer dan een verdenking inhouden. Het is zorgvuldiger om de in het kader van artikel 5 lid 3 op te nemen gegevens te beperken tot gegevens als opgenomen in het justitieel documentatieregister. Hoe dan ook verdient het aanbeveling dat het begrip "persoonsgegevens" nader wordt omschreven. De memorie van toelichting vermeldt slechts dat het gaat om "andere dan de hiervoor bedoelde persoonsgegevens". Voorts is niet duidelijk welk opsporingsbelang er mee gediend is dat er gegevens worden opgenomen. Daarom lijkt het beter artikel 5 lid 3 uit het wetsvoorstel te schrappen.

Artikel 6

In de registratie worden zowel (persoons)gegevens opgenomen die rechtstreeks bij de betrokkene zijn verkregen als (persoons)gegevens, die niet rechtstreeks bij de betrokkene zijn verkregen. Artikel 10 van de Richtlijn schrijft voor dat in geval van verkrijging bij de betrokkene, door de voor de verwerking verantwoordelijke bepaalde informatie wordt verstrekt, behalve indien de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. Die informatie heeft betrekking op onder meer de ontvangers of categorieën van ontvangers. Aan de genoemde verplichting geeft het wetsvoorstel geen invulling. De desbetreffende informatie zou kunnen worden opgenomen op de aanvraagformulieren.

Artikel 11 van de Richtlijn schrijft voor dat ook in het geval dat gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen, door de voor de verwerking verantwoordelijke bepaalde informatie wordt verstrekt. Deze regel lijdt onder meer uitzondering in geval de verstrekking bij wet is voorgeschreven. In dat geval dient de lidstaat voor passende waarborgen te zorgen. Aan die verplichting wordt invulling gegeven door lid 1 sub b. De vastlegging lijkt op zich een passende waarborg. Onduidelijk is echter waarom voor een andere systematiek is gekozen dan in artikel 34 van de WBP. Daarover zou wellicht een opmerking in de toelichting op zijn plaats zijn; of anders aanpassing van artikel 34 WBP.

Artikel 6 lid 2 bepaalt dat er geen gegevens worden verstrekt die ontleend zijn aan het justitieel documentatieregister, een politieregister, de belastingdienst of de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 4 lid 2 onder e van de wet. Zoals hiervoor al opgemerkt, is het ongewenst dat de politieregisters als bron van gegevens, zij het voor intern gebruik, worden gehandhaafd.

Artikel 6 lid 4 bepaalt dat de verstrekking van gegevens over natuurlijke personen die niet rechtstreeks verbonden zijn met een rechtspersoon uitsluitend geschiedt met de toestemming van de betrokkenen. De wet maakt derhalve onderscheid. De vraag is of een dergelijk onderscheid werkbaar is. Waar ligt de grens? Het heeft de voorkeur om de werking van de wet te beperken tot een omschreven kring van personen (bijvoorbeeld door aansluiting te zoeken bij artikel 43 Fw), zonder binnen die kring van personen verschillende regimes van toepassing te verklaren. Voor wat betreft het toestemmingsvereiste kan worden opgemerkt dat een verzoek om toestemming bijvoorbeeld een onderzoek door de curator kan frustreren. Wanneer de kring van personen nauwkeurig is vastgelegd, kan wellicht het toestemmingsvereiste vervallen.

Artikel 7

De in artikel 6 opgenomen beperkingen op de verstrekking van gegevens zouden ook moeten gelden voor verstrekkingen op grond van dit artikel.

Artikel 8

Blijkens artikel 8 worden in de registratie opgenomen persoonsgegevens verwijderd nadat een periode van acht jaar is verstreken vanaf een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip dat voor het doel van de registratie relevant is. Het is vrijwel ondoenlijk om voor iedere soort van gegevens apart te regelen wanneer de periode van acht jaar een aanvang neemt. Een algemene regeling verdient dan ook de voorkeur.

Een algemene regeling zou aansluiting kunnen zoeken bij de termijnen die gehanteerd worden in de registers, waar de geregistreerde gegevens uit afkomstig zijn. Als voorbeeld: gegevens in het justitieel documentatieregister worden na verloop van 4 jaar verwijderd. Bij verstrekking van gegevens uit het justitieel documentatieregister zou de datum aangegeven kunnen worden waarop de betreffende gegevens op grond van de Wet justitieel documentatieregister dienen te worden verwijderd uit het register dat krachtens deze wet wordt ingesteld. Met andere woorden, de gegevens worden in feite aangeleverd met een "houdbaarheidsdatum". Indien de aangeleverde gegevens niet afkomstig zijn uit een register op grond waarvan de gegevens "beperkt houdbaar zijn", dan kan gekozen worden voor een periode van 8 jaar te rekenen vanaf het moment van registratie, althans vanaf het moment dat het geregistreerde feit niet langer voortduurt.

In dit artikel wordt gesproken van uitvoeringsorganen als bedoeld in artikel 1 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997. Bedoeld artikel kent echter slechts uitvoeringsinstellingen. Artikel 4 lid 2 onder b gebruikt de juiste terminologie.

Voorts dient de Minister van Justitie ook als zodanig te worden omschreven, aangezien het Burgerlijk Wetboek geen definiëring van "Onze Minister" kent.

Onder B dient "1977" te worden veranderd in "1997".

Artikel 10

Zoals hiervoor gezegd kleven er grote bezwaren aan het aanmerken van politieregisters als bron van gegevens in de zin van artikel 4 van de Wet documentatie vennootschappen. Indien ervoor gekozen wordt om de politieregisters niet langer als bron van gegevens aan te merken, dan behoeft de voorgestelde wetswijziging van de Wet politieregisters geen doorgang te vinden.

Artikel 11

Artikel 11 regelt de wijziging van artikel 19 en artikel 222 a van de Faillissementswet. De instelling van een centraal register wordt toegejuicht, niet alleen in verband met de bestrijding van misbruik van vennootschappen, maar in veel bredere zin in verband met de rechtszekerheid in het economische verkeer. Het is de vraag of de instelling van een centraal faillissementsregister niet als een aparte doelstelling in de Wetsvoorstel documentatie vennootschappen moet worden opgenomen. Centralisering van het faillissementsregister is immers niet instrumenteel aan de verwezenlijking van de in artikel 2 van de Wetsvoorstel documentatie vennootschappen omschreven doeleinden.

Ook is denkbaar om centralisering van het faillissementsregister in een apart wetsvoorstel te regelen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat eventuele vertraging in de totstandkoming van de Wetsvoorstel documentatie vennootschappen geen negatieve uitwerking behoeft te hebben op de totstandkoming van een centraal faillissementsregister. Ook ontstaat dan de mogelijkheid om de gevolgen van registratie verder uit te werken in verband met bijvoorbeeld de kenbaarheid van de beschikkings(on)bevoegdheid van de schuldenaar.

Het verdient overweging om aan de registratie van gefailleerde rechtspersonen toe te voegen de registratie van de daarbij als bestuurder, commissaris, oprichter of anderszins betrokken personen en aandeelhouders.

Voor de rechtspraktijk zijn van belang de bepalingen van artikel 19 lid 3, 222 a lid 3 en 294 lid 3 Fw. Partijen die zich een oordeel willen vormen over de solvabiliteit, maar vooral over de beschikkingsbevoegdheid van een wederpartij, kunnen een centraal register raadplegen. Ook voor de notariële praktijk is de mogelijkheid van raadpleging van een centraal register van groot belang. De rechtszekerheid zou gediend zijn wanneer alle gevolgen van registratie in een centraal faillissementsregister en de raadpleging daarvan (bijvoorbeeld in verband met de geldigheid van leveringshandelingen) in het Burgerlijk Wetboek (bijvoorbeeld artt. 3:26, 3:86) en in de Faillissementswet (bijvoorbeeld art. 35, lid 3 en art. 52, lid 2) verder worden uitgewerkt.

De termijn gedurende welke raadpleging mogelijk is, eindigt tien jaar na de dag waarop de inschrijving van het faillissement, de surséance van betaling, dan wel de schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden. Beter is het om een termijn van bijvoorbeeld vijf jaar eerst te doen ingaan vanaf de dag, waarop het faillissement, de surséance van betaling, dan wel de schuldsaneringsregeling is geëindigd.

Aan artikel 222 a lid 1 Fw zou kunnen worden toegevoegd, dat ook gegevens moeten worden opgenomen omtrent het verzoek tot het verlenen van een voorlopige surséance van betaling.

Blijkens de toelichting kunnen gegevens uit de registratie ook worden verschaft aan de faillissementscuratoren. Het valt op dat van de verstrekking van gegevens aan deze "vaste gebruikers" geen aantekening wordt gehouden. Waarom is de protocolplicht (artikel 35 Wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens) hier niet van toepassing?

5.        CONCLUSIE EN AFSLUITING

Het wetsvoorstel voorziet in regelgeving, waaraan vanuit privacyrechtelijk oogpunt bezien behoefte bestaat. De instelling van een centraal register van faillissementen, surséances van betaling en van toepassing verklaarde schuldsaneringsregelingen voorziet bovendien in een maatschappelijke behoefte. Zoals hiervoor aangegeven, dient het wetsvoorstel in een aantal opzichten nog te worden aangescherpt. Met name geldt dat in privacyrechtelijk opzicht.

2 maart 1999

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.